ECLI:NL:RBAMS:2019:374

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
13/751874-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel en plofkraak

Op 22 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1996, die wordt verdacht van betrokkenheid bij een plofkraak. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M. Diependaal, behandeld tijdens een openbare zitting op 8 januari 2019. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig had om te beslissen over de overlevering. De identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd, en hij heeft verklaard de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit te bezitten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die mogelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd, wat een weigeringsgrond voor overlevering kan zijn volgens artikel 13 van de Overleveringswet (OLW).

De officier van justitie heeft echter gevorderd om van deze weigeringsgrond af te zien, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie in redelijkheid tot deze vordering heeft kunnen komen. De rechtbank heeft ook vragen geformuleerd over de kwalificatie van de feiten in het EAB, met name of er sprake was van een voltooide plofkraak of een poging, en of er daadwerkelijk een ontploffing heeft plaatsgevonden. De beslissing op het overleveringsverzoek is aangehouden in afwachting van antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751874-18
RK-nummer: 18/7199
Datum uitspraak: 22 januari 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 oktober 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 oktober 2018 door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek, uitgevaardigd door de genoemde Onderzoeksrechter op 17 oktober 2018 (referentie: OR Paul Van Santvliet 2018/118).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht kunnen worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in België aangevangen;
  • de Belgische autoriteiten hebben kenbaar gemaakt de vervolging in te willen stellen met het uitvaardigen van het EAB;
  • de medeverdachten worden in België vervolgd;
  • het bewijs bevindt zich grotendeels in België.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Genoegzaamheid

6.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat volgens onderdeel E) van het EAB sprake zou zijn van een voltooide plofkraak, terwijl in nieuwsberichten wordt gesproken over een poging. Achter B. in onderdeel E) van het EAB staat de kwalificatie ‘vernieling door ontploffing’, met een strafbedreiging van 15 tot 20 jaar opsluiting, maar uit de feitsomschrijving in onderdeel E) blijkt niet dat daadwerkelijk een ontploffing heeft plaatsgevonden. Het EAB is in zoverre ongenoegzaam. De beslissing op het EAB dient te worden aangehouden om de Belgische autoriteiten in de gelegenheid te stellen duidelijkheid te verschaffen.
6.2
Standpunt van de officier van de justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het EAB genoegzaam is. Het is voor de opgeëiste persoon duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Het is de officier van justitie – nu zij bij de doorzoeking in deze zaak betrokken is geweest – ambtshalve bekend dat sprake was van een poging, maar er is wel een ontploffing teweeggebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Tijdens de beraadslaging is gebleken dat de rechtbank behoefte heeft aan nadere informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de plofkraak. Deze informatie is van belang met het oog op de (toetsing van de) genoegzaamheid van het EAB en de dubbele strafbaarheid.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel E) van het EAB een omschrijving gegeven van de aan het EAB ten grondslag liggende feiten. Eén van deze feiten zou zijn een plofkraak in Sint-Laureins, gepleegd op 20 juli 2018. Als wettelijke kwalificatie staat achter B. in onderdeel E): ‘vernieling door ontploffing’. Uit de feitsomschrijving in het EAB blijkt echter niet dat daadwerkelijk een ontploffing heeft plaatsgevonden. Gelet op de door de officier van justitie ter zitting verstrekte informatie dat sprake was van een poging, wenst de rechtbank de volgende vragen beantwoord te zien:
  • Was er op 20 juli 2018 in Sint-Laureins sprake van een voltooide plofkraak of van een poging? Heeft er een ontploffing plaatsgevonden?
  • Indien sprake was van een poging: brengt dit een wijziging in de achter B. van onderdeel E) opgenomen kwalificatie met zich mee? Zo ja: hoe luidt de nieuwe kwalificatie?
  • Indien sprake was van een poging: brengt dit een wijziging in de achter B. van onderdeel C) opgenomen maximale straf met zich mee? Zo ja: wat is de maximale straf?
De rechtbank verzoekt de officier van justitie deze vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De beslissing op het overleveringsverzoek zal worden aangehouden in afwachting van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit.

7.Beslissing

De rechtbank
HEROPENThet onderzoek en
SCHORSTdit voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder 6.3 genoemde vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen zitting, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2019.
De jongste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.