ECLI:NL:RBAMS:2019:3739

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
13/698524-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens handel in cocaïne, MDMA en amfetamine met betrekking tot inbeslaggenomen goederen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van meerdere feiten met betrekking tot de handel in en het voorhanden hebben van verdovende middelen, waaronder cocaïne, MDMA en amfetamine. De rechtbank heeft op 12 april 2019 uitspraak gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 3 januari en 29 maart 2019. De officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, heeft gevorderd dat de verdachte voor de bewezen geachte feiten een gevangenisstraf van 9 maanden zou krijgen, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een mildere straf, gezien de psychische problematiek van de verdachte en het feit dat hij niet op grote schaal handelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 juli 2018 meermalen opzettelijk cocaïne heeft verkocht en op 2 oktober 2018 in totaal 6,07 gram cocaïne, 5,24 gram MDMA, 33 tabletten MDMA en 23,2 gram amfetamine voorhanden heeft gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verminderd toerekeningsvatbaar was, ondanks de vastgestelde psychische problemen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uur. Daarnaast zijn er voorwaarden gesteld aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor middelengebruik.

De rechtbank heeft ook beslist over de inbeslaggenomen goederen, waaronder een horloge en een pistool, die onttrokken zijn aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. K.A. Brunner als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/698524-18
Datum uitspraak: 12 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 3 januari 2019 en 29 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J.L. Swart, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 18 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 02 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal ongeveer) 7,01 gram cocaïne en/of 5,24 gram MDMA en/of 33 tabletten MDMA en/of 23,2 gram amfetamine, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 02 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een jas van het merk Dolce & Gabanna (met daarin seizoenskaarten van de voetbalclub Vitesse ten name van [naam] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 02 oktober 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, een of meerdere voorwerpen, te weten
- een scooter (Vespa Sprint met kenteken [nummer] ) (aangetroffen in de nabije omgeving van het pand [BRP-adres verdachte] , de feitelijke woon- of verblijfplaats van hem, verdachte) en/of
- een gouden armband (met een nieuwwaarde van 700,- euro) en/of een set van een gouden armband en/of een gouden ketting (met een nieuwwaarde van 1650,- euro) en/of een gouden ketting (met een nep-gouden hanger) (met een nieuwwaarde van 4500,- euro) (aangetroffen bij de doorzoeking van het pand [BRP-adres verdachte] ) en/of
- een of meerdere contante geldbedragen - van 540,- euro, althans een deel daarvan, (aangetroffen bij/tijdens de (insluitings)fouillering van hem, verdachte) en/of
- dat/die hij, verdachte heeft besteed aan een (grote) hoeveelheid (merk)kleding en/of (merk)zonnebrillen en/of (merk)schoenen en/of (merk)accessoires en/of sieraden (aangetroffen bij de doorzoeking van het pand [BRP-adres verdachte] ),
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Bewijsoverwegingen
Feit 2:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gedeeltelijke bewezenverklaring van dit feit. De in de woning aan de [adres] aangetroffen verdovende middelen kunnen aan verdachte worden toegeschreven. Ook de vier bolletjes cocaïne die in de prullenbak in de keuken op de [BRP-adres verdachte] zijn aangetroffen, kunnen aan verdachte worden toegeschreven. Voor het voorhanden hebben van de overige aangetroffen middelen dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat op de roze plastic zak die in de boxruimte lag een dactyloscopisch spoor van [naam broer] , de broer van verdachte, is aangetroffen, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft gedeeltelijke vrijspraak bepleit, te weten van alle verdovende middelen die zijn aangetroffen in de woning aan de [BRP-adres verdachte] , nu deze niet aan verdachte kunnen worden gelinkt.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en met de raadsman, van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat voor de conclusie dat de in de keuken aangetroffen vier bolletjes cocaïne aan verdachte toebehoorden. In de woning verbleven meerdere andere personen en ook zij kunnen de bezitter(s) van de cocaïne zijn geweest. Verdachte zal dan ook van het voorhanden hebben van deze 0,94 gram cocaïne worden vrijgesproken. Dat geldt echter niet voor de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de bij de woning behorende boxruimte, nu verdachte ter terechtzitting heeft bekend dat alle verdovende middelen in die boxruimte aan hem toebehoorden. De enkele omstandigheid dat deze verdovende middelen (verpakt in meerdere zakjes) zijn aangetroffen in een roze plastic zak waarop een dactyloscopisch spoor van verdachtes broer [naam broer] zat, doet aan het voorgaande niet af. Anders dan de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze verdovende middelen voorhanden heeft gehad.
Feit 3:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit en daartoe aangevoerd dat de jas met daarin de seizoenkaarten is aangetroffen in de slaapkamer waarvan verdachte en zijn moeder gebruik maakten. Onder die omstandigheid en omdat het een herenjas betreft mocht van verdachte worden verwacht dat hij hiervoor een verklaring kan geven, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er geen direct verband met verdachte kan worden gelegd. De jas is aangetroffen in de kamer van zijn moeder en de inbraak waarbij de jas is gestolen kan ook niet aan verdachte worden gelieerd. Verdachte kan niet anders zeggen dan dat hij daar niet vanaf weet of anders zou hij over zijn familieleden moeten verklaren, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat de jas met de seizoenkaarten is aangetroffen in de slaapkamer van de moeder van verdachte, waar verdachte ook meestal sliep als hij in de woning verbleef. Dat betekent echter niet dat hij de jas voorhanden moet hebben gehad. Allereerst is niet uitgesloten dat een vrouw – zoals verdachtes moeder – een gestolen herenjas voorhanden heeft. Bovendien verbleven in de woning naast zijn moeder ook regelmatig een broer en een halfbroer van verdachte. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte degene is die deze jas voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht daarom niet bewezen hetgeen onder 3 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Feit 4:
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen nu daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, zodat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 juli 2018 te Amsterdam, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
2.
op 2 oktober 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 6,07 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 5,24 gram van een materiaal bevattende MDMA en 33 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en 23,2 gram van een materiaal bevattende amfetamine.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een meldplicht. De officier van justitie heeft verder gevorderd de voorwerpen met de nummers 2, 3 en 5 op de beslaglijst te bewaren ten behoeve van de rechthebbende en het voorwerp met nummer 30 op de beslaglijst te onttrekken aan het verkeer.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om verdachte, mede gelet op de in het laatste reclasseringsadvies (de rechtbank begrijpt: van 13 december 2018) genoemde psychische problematiek en zwakbegaafdheid, verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Daarnaast stelt de verdediging dat van grootschalige drugshandel geen sprake was en dat uit het dossier blijkt dat verdachte selectief was aan wie hij verdovende middelen verkocht. De verdediging heeft daarom bepleit om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die het voorarrest niet te boven gaat en voor het overige te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van zes maanden schuldig gemaakt aan het verkopen van cocaïne. Cocaïne bevat voor de gebruikers daarvan schadelijke stoffen en kan een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormen. Anders dan verdachte heeft doen voorkomen, is uit het dossier voorts gebleken dat hij niet slechts leverde aan vrienden, maar ook aan voor hem (aanvankelijk) onbekenden en dat hij ook regelmatig andere personen inschakelde om die cocaïne af te leveren. De rechtbank acht het bovendien zeer laakbaar dat verdachte niet heeft geschroomd om cocaïne door een minderjarige buurjongen te laten afleveren.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Als oriëntatiepunt voor tussen zes en twaalf maanden dealen in harddrugs geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
Daarnaast had verdachte op de dag van zijn aanhouding in de twee woningen waar hij regelmatig verbleef hoeveelheden cocaïne, MDMA en amfetamine voorhanden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Weliswaar heeft de GZ-psycholoog in het Pro-Justitia rapport van 6 december 2018 bij verdachte vastgesteld dat hij lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zijnde een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een zwakbegaafd niveau van intellectueel functioneren alsmede polymiddelenafhankelijkheid. De GZ-psycholoog heeft echter ook geconcludeerd dat verdachte in staat is geweest om het wederrechtelijke van zijn handelen in te zien en geadviseerd om verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden om niet bij deze conclusies aan te sluiten.
Het bovenstaande betekent dat verdachte in beginsel terug zou moeten naar de gevangenis. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank evenwel van oordeel dat het onwenselijk zou zijn als verdachte op dit moment opnieuw een gevangenisstraf zou moeten uitzitten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat verdachte sinds kort voor het eerst een aantal dagen per week aan het werk is. De rechtbank ziet aanleiding om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van het voorarrest en daarnaast een fors deel voorwaardelijk op te leggen, op voorwaarde dat hij zich blijft melden bij de reclassering en dat hij zich ambulant laat behandelen voor zijn middelengebruik en ten behoeve van rouwverwerking. Daarnaast acht de rechtbank het nodig dat verdachte een taakstraf verricht van aanzienlijke duur.
De rechtbank zal gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden bij de straftoemeting afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Beslag voorwerpen nrs. 6 en 30
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Horloge Kl: Zilver, AUDEMARS PIQUET Royal Oak 5638753 NEP
1. STK Pistool UNIQUE, goednummer 5638695
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK Horloge Kl: Zilver, AUDEMARS PIQUET Royal Oak 5638753 NEP, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp kan dienen tot de voorbereiding van soortgelijke feiten als het onder 1 en 2 bewezen geachte en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK Pistool UNIQUE, goednummer 5638695, dient eveneens onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp kan dienen tot de voorbereiding van soortgelijke feiten als het onder 1 en 2 bewezen geachte en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
176 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Verdachte moet zich blijven melden bij de Reclassering Inforsa op het adres [adres reclassering] , zolang en zo frequent de reclassering dat nodig acht;
2. Verdachte moet zich blijven laten behandelen voor middelengebruik en rouwverwerking bij FAZ Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
Voornoemde reclasseringsinstelling houdt toezicht op de naleving van de voorwaarden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- Nr. 6 op de beslaglijst, 1 STK Horloge Kl: Zilver, AUDEMARS PIQUET Royal Oak 5638753;
- Nr. 30 op de beslaglijst, 1 STK Pistool UNIQUE, goednummer 5638695.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de overige goederen op de beslaglijst (nummers 1 tot en met 5 en 7 tot en met 29).
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.M. Prinsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.