ECLI:NL:RBAMS:2019:3735

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
13/689233-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van nalaten hulpverlening en wederspannigheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 12 april 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van het nalaten van hulpverlening aan zijn moeder, die in een hulpeloze toestand verkeerde, en van wederspannigheid tegen de politie. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 maart 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. E. Broekhof, en de raadsman van de verdachte, mr. M.A.C. de Bruijn, aanwezig waren.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk nalaten om hulp te verlenen aan de moeder van de verdachte, die op 14 juni 2017 in een hulpeloze toestand werd aangetroffen. De verdachte heeft op die dag geprobeerd om hulp in te schakelen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat hij opzettelijk zijn moeder in die toestand had gelaten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in paniek was en niet de intentie had om zijn moeder te verwaarlozen.

Daarnaast was de verdachte ook aangeklaagd voor wederspannigheid, omdat hij zich zou hebben verzet tegen de politie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor dit verzet, aangezien de verdachte overmand was door emoties en niet bewust was van de gevolgen van zijn handelingen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/689233-17 (Promis)
Datum uitspraak: 12 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en land] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Broekhof, en van wat de raadsman van verdachte, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 juni 2017 tot en met 14 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] (verdachtes moeder) in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten, immers heeft verdachte met dat opzet
- opzettelijk nagelaten voornoemde [slachtoffer] hulp te verlenen en/of
- opzettelijk nagelaten te melden dat voornoemde [slachtoffer] medische hulp/verzorging nodig had, althans opzettelijk nagelaten tijdig adequate medische hulp te geven en/of te vragen aan de hulpdiensten en/of
- iedere mogelijke hulp van buitenaf voorkomen door de gordijnen van de woning dicht te doen en/of te houden en/of geen gehoor te geven aan kloppen en/of bellen aan de voordeur en/of de telefoon niet op te nemen en/of
- pas nadat voornoemde [slachtoffer] (destijds 88 jaar oud) minstens 12 uur lang op de grond lag, terwijl zij haar ontlasting had laten lopen en/of met kwijl rondom haar mond, (terwijl verdachte in dezelfde woning verbleef en zijn dagelijkse bezigheden voortzette) laat in de middag op 14 juni 2017 hulp inschakelde,
(mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op of omstreeks 17 augustus 2017 te Amsterdam is overleden;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 juni 2017 tot en met 14 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] (verdachtes moeder) verkeerde, (telkens) heeft nagelaten hulp te verlenen of te verschaffen aan voornoemde [slachtoffer] , immers heeft verdachte pas laat in de middag op 14 juni 2017 hulp ingeschakeld nadat voornoemde [slachtoffer] (destijds 88 jaar oud) minstens 12 uur op de grond heeft gelegen met kwijl rondom haar mond en ontlasting tussen haar benen en terwijl verdachte in dezelfde woning verbleef en zijn dagelijkse bezigheden voortzette, terwijl bij het inschakelen van hulpverlening voor hem, verdachte, redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of voor anderen te duchten was, terwijl de dood van voornoemde hulpbehoevende [slachtoffer] op of omstreeks 17 augustus 2017 is gevolgd;
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , surveillant en/of M. [verbalisant 2] , surveillant en/of [verbalisant 3] , hoofdagent, allen van de politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/hun bediening, te weten het staande houden van verdachte nadat tegen verdachte de verdenking van verwaarlozing dan wel zware mishandeling was ontstaan, door meermalen met kracht een deur en/of deurklink tegen de hand van voornoemde [verbalisant 1] dicht te slaan en/of voornoemde [verbalisant 1] te duwen en/of door tegen/met voornoemde verbalisanten te vechten;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 14 juni 2017 kort na 18.00 uur bonsde verdachte op de deur van zijn bovenbuurvrouw om door haar de ambulance te laten bellen voor zijn moeder, [slachtoffer] . De verbalisanten die kort na de ambulance in de woning van verdachte en zijn moeder arriveerden, troffen daar de moeder van verdachte in haar slaapkamer aan, liggend naast haar bed met tussen haar benen een vloeistofachtige substantie, vermoedelijk van urine en/of ontlasting. Verdachte liep op dat moment volgens de verbalisanten onrustig door de woning en sprak op luide stem door de telefoon. De verbalisanten hoorden verdachte tegen een ambulancebroeder zeggen dat hij geen vragen wilde beantwoorden omdat hij zich in eerste instantie gepasseerd voelde. Toen de verbalisanten verdachte probeerden staande te houden, sloeg verdachte twee maal de deur dicht waarbij de deurklink een van de verbalisanten tegen zijn hand raakte. Vervolgens duwde verdachte met zijn lichaam de verbalisant, draaide om en liep weg. Nadat de verbalisanten verdachte hadden meegedeeld dat hij werd aangehouden ter zake het in hulpeloze toestand achterlaten dan wel zwaar lichamelijk letsel toebrengen, begon verdachte volgens de verbalisanten direct met hen te vechten.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, met uitzondering van het gevolg van de dood als strafverzwarende omstandigheid, en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Daarbij heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
Artikel 255 Wetboek van Strafrecht vereist dat verdachte het slachtoffer opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht of - zoals in dit geval door de officier van justitie is bepleit – heeft gelaten. Verdachte heeft verklaard dat hij, na het aantreffen van zijn moeder in de onder 4.1 beschreven situatie, onmiddellijk de ambulance wilde bellen en dat hij naar zijn bovenbuurvrouw is gerend omdat het hem het niet lukte zelf te bellen. De bovenbuurvrouw heeft verklaard dat verdachte op de deur bonsde en riep “me moeder me moeder bel de ambulance”. Buurman [naam] , die kort daarop ook in de woning kwam, heeft verklaard dat verdachte bij zijn moeder zat, haar hand vasthield en ontdaan en paniekerig was. De omstandigheid dat verdachte zelf hulp heeft ingeschakeld en de omstandigheid dat hij kennelijk in paniek was, wijzen er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat verdachte opzet had op het in een hulpeloze toestand laten van zijn moeder, ook niet in voorwaardelijke zin. Daarnaast zijn er onvoldoende omstandigheden die erop duiden dat verdachte eerder wel die opzet heeft gehad. Bovendien is niet vast komen te staan dat het slachtoffer al eerder in een hulpeloze toestand verkeerde.
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
Volgens de bewoordingen van artikel 450 Wetboek van Strafrecht is strafbaar degene die, als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaat hulp te verlenen. De rechtbank stelt vast dat het dossier geen bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte getuige is geweest van ogenblikkelijk levensgevaar, eerder dan het moment dat verdachte heeft verklaard zijn moeder te hebben aangetroffen en hulp is gaan halen.
De rechtbank acht ook dit ten laste gelegde feit niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Blijkens de tenlastelegging bestond het door verdachte gepleegde verzet uit drie elementen, te weten het tweemaal dichtslaan van de deur, het duwen van een verbalisant, en het vechten tegen twee verbalisanten.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte overmand was door emoties op het moment dat hij door twee verbalisanten werd staande gehouden. Uit de beschrijving van de verbalisanten in hun proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat verdachte bij het voor de eerste keer dichtgooien van de deur zich ervan bewust was dat de klink van die deur de hand van een van de verbalisanten zou raken. Ook de tweede maal dat hij de deur dichtgooide is niet gebleken dat hij zich daarvan bewust was, nu uit het proces-verbaal niet volgt dat de verbalisant kenbaar had gemaakt dat zijn hand bij de eerste maal was geraakt. Daarnaast hebben de verbalisanten gerelateerd dat verdachte direct met de verbalisanten begon te vechten toen de verbalisanten zeiden dat hij was aangehouden. Daarbij is echter niet feitelijk omschreven welke (vecht)handelingen verdachte toen heeft verricht. Hierdoor kan niet worden vastgesteld waaruit het door verdachte eventueel gepleegde verzet heeft bestaan. Ten slotte heeft verdachte blijkens het proces-verbaal één van de verbalisanten geduwd met zijn lichaam, maar uit het proces-verbaal blijkt niet of dit met kracht gebeurde, waar verdachte de verbalisant zou hebben geraakt en wat het gevolg hiervan was. Alles tezamen acht de rechtbank dit onvoldoende om te concluderen dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen zijn staandehouding/aanhouding. Reeds daarom acht de rechtbank het ten laste gelegde onder 2 niet bewezen en zal de rechtbank verdachte daarvan vrijspreken.
Het primaire verweer van de raadsman dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van de bediening waren, behoeft gelet op het bovenstaande geen bespreking meer.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.M. Prinsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2019.