ECLI:NL:RBAMS:2019:3733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
13/741301-17, 13/188708-15 (TUL) en 13/654153-13 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging, vernieling en bezit van verdovende middelen in Amsterdam en Purmerend

Op 12 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij openlijke geweldpleging, vernieling en het bezit van verdovende middelen. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan in Amsterdam en Purmerend. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het plegen van geweld tegen twee slachtoffers op 25 december 2017 in de Kalverstraat, het vernielen van een plantentafel en terrasverwarmer op 31 oktober 2017, en het bezit van MDMA en cocaïne op 2 juni 2018. Tijdens de zittingen op 14 augustus 2018 en 29 maart 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan de geweldshandeling en dat hij opzettelijk en wederrechtelijk goederen had beschadigd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het bezit van cocaïne, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 90 dagen op, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. Tevens werd de proeftijd van eerdere voorwaardelijke straffen verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741301-17, 13/188708-15 (TUL) en 13/654153-13 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 12 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 14 augustus 2018 en 29 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Broekhof, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.A. Huibers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Kalverstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het eenmaal of meermalen duwen op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of uit het schoppen en/of trappen op/tegen de schouder en/of de rug en/of het/de be(e)n(en), althans op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (planten)tafel en/of een terrasverwarmer en/of een gevel van een pand gelegen aan/bij de [adres] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het [naam hotel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk
- voornoemde tafel om te gooien en/of
- te urineren tegen voornoemde gevel en/of
- door voornoemde terrasverwarmer van de muur te trekken;
3.
hij op of omstreeks 2 juni 2018 te Purmerend, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 7,21 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of (ongeveer) 4,9 gram MDMA en/of 22 tabletten (ongeveer 8,36 gram) MDMA, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ten aanzien van feit 1 (openlijke geweldpleging)
Op 25 december 2017 liepen drie vrienden, genaamd [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [getuige] (hierna: [getuige] ) door de Kalverstraat. Daar liepen ze verdachte en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) voorbij, die daar samen liepen in tegenovergestelde richting. Toen zij elkaar net voorbij waren gelopen, hoorde [slachtoffer 2] dat [medeverdachte] iets naar hem riep en raakte hij kort met hem in gesprek. De sfeer sloeg snel om en [medeverdachte] trapte [slachtoffer 2] een paar keer tegen de benen. [slachtoffer 1] en [getuige] stonden even verderop bij verdachte.
Ten aanzien van feit 2 (zaaksbeschadiging)
Verdachte heeft bekend dat hij op 31 oktober 2017 bij het [naam hotel] aan de [adres] te Amsterdam een plantentafel heeft omgegooid, tegen de gevel heeft geürineerd en een terrasverwarmer van de muur heeft afgetrokken.
Ten aanzien van feit 3 (verdovende middelen)
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 2 juni 2018 te Purmerend een tasje bij zich had, waarvan hij wist dat er verdovende middelen in zaten, en dat het de bedoeling was om die zo mogelijk aan anderen te verkopen. Blijkens het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut bestonden de in het tasje aangetroffen stoffen uit onder meer 4,9 gram van een materiaal bevattende MDMA. De monsters van 4 tabletten, van een totaal van 22 tabletten met het opschrift “Donald Trump”, bevatten ook MDMA. Van de stoffen die vermoedelijk cocaïne betroffen, bevat het dossier alleen indicatieve testen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 1 en 2 en tot gedeeltelijke bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 3.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Hoewel verdachte in vergelijking met [medeverdachte] het kleinste aandeel heeft gehad in de openlijke geweldpleging, blijkt uit de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 1] en [getuige] dat verdachte wel degelijk een wezenlijke bijdrage daaraan heeft geleverd. Getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij door twee jongens werd lastiggevallen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij en verdachte met de hoofden tegen elkaar stonden en dat verdachte een hand achter zijn rug verstopte. [slachtoffer 1] had het idee dat verdachte de ander wilde ondersteunen en heeft verklaard dat verdachte een slaande beweging maakte. Getuige [getuige] heeft bevestigd dat verdachte zich niet distantieerde van de geweldshandelingen, maar zelf ook een rol innam. De verklaring van verdachte is in dat licht ongeloofwaardig, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De officier van justitie acht, gelet op de aangifte, het proces-verbaal van het bekijken van de camerabeelden en de bekentenis van verdachte, bewezen dat alle in de ten laste gelegde genoemde zaken zijn beschadigd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte de MDMA voorhanden heeft gehad. Nu voor de cocaïne slechts indicatieve testen in het dossier aanwezig zijn, is voor dit gedeelte van de tenlastelegging onvoldoende bewijs voorhanden, zodat de officier van justitie vrijspraak daarvan vordert.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van dit feit. Verdachte was inderdaad met [medeverdachte] in de Kalverstraat en is samen met hem weer weggegaan. De raadsman stelt zich echter op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk een significante bijdrage heeft geleverd aan de door [medeverdachte] tegen de twee slachtoffers gerichte geweldshandelingen. Alle cruciale verklaringen uit de aangiftes die verdachte belasten zijn bij de rechter-commissaris niet bevestigd of herhaald. Zo is niet bevestigd wie had geroepen dat hij ging steken, dat verdachte slaande bewegingen maakte, dat hij een hand op de rug hield om te doen alsof hij een pistool droeg en dat hij hoofd-tegen-hoofd stond met [slachtoffer 1] . Getuige [getuige] heeft weliswaar verklaard dat verdachte dreigend overkwam, maar heeft niet toegelicht waaruit dat bestond. Alleen jezelf groot maken en dreigend overkomen is daarvoor niet genoeg, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft gedeeltelijke vrijspraak bepleit, te weten van de ten laste gelegde beschadiging van de terrasverwarmer, nu uit de verklaring van het hotel is gebleken dat deze na het feit weer gewoon op zijn plaats is teruggehangen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het voorhanden hebben van cocaïne, nu in het dossier een rapport ontbreekt waarin definitief is vastgesteld dat het cocaïne betrof.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, aangezien de verdachte geen opzet heeft gehad op de door [medeverdachte] gepleegde geweldshandelingen, maar slechts daarbij aanwezig is geweest en zich niet aan de gepleegde geweldshandelingen heeft kunnen onttrekken.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Terwijl [medeverdachte] [slachtoffer 2] schopte wilden [slachtoffer 1] en [getuige] teruglopen naar [slachtoffer 2] . Verdachte maakte volgens [slachtoffer 1] een soort barrière tussen [medeverdachte] die [slachtoffer 2] aan het schoppen was en hemzelf en [getuige] . Volgens [slachtoffer 1] ging verdachte tussen hen in staan om hem en [getuige] op te vangen en maakte verdachte zich daarbij heel groot en kwam hij agressief over. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van [getuige] dat verdachte opeens heel dreigend was en niet meer voor rede vatbaar, niet meer sussend en dat zij op dat moment lijnrecht tegenover elkaar stonden.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel voor getalsmatige versterking heeft gezorgd, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Daarmee is het verweer verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Aangever heeft verklaard dat de tafels voor het restaurant door zijn handelen op hun kant lagen en dat bij één tafel twee poten krom waren gegaan. Daarnaast heeft verdachte een terrasverwarmer van de gevel getrokken. De terrasverwarmer hing nog aan een snoer. Volgens aangever waren hierdoor zowel de tafel als de terrasverwarmer onbruikbaar geworden. Uit het dossier blijkt verder dat de tafelpoot weer recht is gezet en dat de terrasverwarmer weer is opgehangen. Het voorgaande neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat voornoemde goederen door toedoen van verdachte (tijdelijk) onbruikbaar zijn geweest.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat het urineren tegen de gevel (tijdelijke) schade of onbruikbaarheid van die gevel tot gevolg heeft gehad, nu dit niet uit de bewijsmiddelen is gebleken. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat het dossier slechts een indicatieve test van de vermoedelijke cocaïne bevat. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat hierdoor niet met voldoende zekerheid is vast komen te staan dat verdachte op 2 juni 2018 te Purmerend daadwerkelijk cocaïne voorhanden heeft gehad. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 25 december 2017 te Amsterdam, met een ander, op de Kalverstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het meermalen schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en het schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] ;
2.
op 31 oktober 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een plantentafel en een terrasverwarmer van een pand gelegen aan de [adres] , toebehorende aan het [naam hotel] , heeft onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk
- voornoemde tafel om te gooien en
- door voornoemde terrasverwarmer van de muur te trekken.
3.
op 2 juni 2018 te Purmerend, opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,9 gram MDMA en 22 tabletten (ongeveer 8,36 gram) MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de proeftijden van beide voorwaardelijke straffen te verlengen met één jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie dat het onwenselijk zou zijn als verdachte opnieuw de gevangenis in zou moeten, maar zij acht de gevorderde straf, ook indien het onder 1 ten laste gelegde bewezen zou worden verklaard, aan de hoge kant. Volgens de verdediging zou een eis van 60 dagen voldoende moeten zijn.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten.
Ten eerste heeft hij een significante bijdrage geleverd aan een geweldsincident in de binnenstad van Amsterdam. Zonder duidelijke aanleiding heeft zijn mededader trappen uitgedeeld aan een voorbijganger die dacht dat hij met hem in gesprek wilde. Verdachte heeft zich niet van dit geweld gedistantieerd en heeft zich opgesteld als barrière tussen zijn trappende mededader en de twee andere aanwezigen, waarvan één kort daarop ook een schop in zijn rug kreeg van de mededader. Verdachte is bovendien in de aflopen vijf jaar eerder onherroepelijk veroordeeld voor geweldsmisdrijven, waaronder openlijke geweldpleging.
Daarnaast heeft betrokkene, eveneens in de Amsterdamse binnenstad, een tafel en terrasverwarmer van een hotel/restaurant tijdelijk onbruikbaar gemaakt. Verdachte heeft hiermee overlast veroorzaakt en ook geeft zijn handelen blijkt van gebrek aan respect voor goederen van derden.
Ten slotte heeft verdachte een hoeveelheid MDMA voorhanden gehad, die naar zijn eigen zeggen bestemd was om te verkopen. Harddrugs leveren een gevaar op voor de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast leidt het tot vele vormen van criminaliteit, waardoor het een bron van overlast vormt voor de samenleving. Verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen. Verdachte is in de afgelopen vijf jaar ook eerder onherroepelijk veroordeeld voor opiumdelicten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtbanken, de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de omstandigheid dat de eerste twee feiten inmiddels dateren van enige tijd geleden. Ondanks de strafverminderende omstandigheid en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrechtkomt de rechtbank op basis van de oriëntatiepunten in beginsel uit op een hogere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. Evenals de officier van justitie acht de rechtbank het, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte – hij is onlangs uit de schulden gekomen en hij heeft een eigen woning gekregen – ongewenst dat hij op dit moment opnieuw naar de gevangenis zou moeten. De rechtbank zal daarom de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest opleggen, en daarnaast nog een taakstraf van aanzienlijke duur.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Bij de stukken bevinden zich de op 27 december 2017 ter griffie van deze rechtbank twee ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De eerste betreft de zaak met parketnummer 13/188708-15, inhoudende het onherroepelijk geworden vonnis van 5 november 2015 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De tweede betreft de zaak met parketnummer 13/654153-13, inhoudende het onherroepelijk geworden vonnis van 16 augustus 2016 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 184 dagen voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van één van de voorwaardelijke straffen te gelasten.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 8.3 heeft overwogen acht zij het, gelet op de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, onwenselijk dat hij op dit moment opnieuw een vrijheidsstraf moet ondergaan. Anderzijds acht de rechtbank het niet acceptabel als verdachte geen enkel gevolg zou ondervinden van het feit dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten terwijl hij in twee proeftijden liep.
Daarom zal de rechtbank, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de bij het parketnummer 13/188708-15 opgelegde vrijheidsstraf te geven, gelasten dat verdachte een taakstraf van 60 uren moet verrichten.
Daarnaast acht de rechtbank, gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht, termen aanwezig de proeftijd van het in zaak met parketnummer 13/654153-16 opgelegde voorwaardelijk strafdeel met één jaar te verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14f, 14g, 22c, 22d, 57, 63, 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd
3.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
29 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
40 dagen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 5 november 2015 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Gelast – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven – dat veroordeelde een taakstraf van 60 uren moet verrichten. Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 14 dagen.
De rechtbank verlengt in de zaak met parketnummer 13/654153-13 de proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.M. Prinsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.