8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten.
Ten eerste heeft hij een significante bijdrage geleverd aan een geweldsincident in de binnenstad van Amsterdam. Zonder duidelijke aanleiding heeft zijn mededader trappen uitgedeeld aan een voorbijganger die dacht dat hij met hem in gesprek wilde. Verdachte heeft zich niet van dit geweld gedistantieerd en heeft zich opgesteld als barrière tussen zijn trappende mededader en de twee andere aanwezigen, waarvan één kort daarop ook een schop in zijn rug kreeg van de mededader. Verdachte is bovendien in de aflopen vijf jaar eerder onherroepelijk veroordeeld voor geweldsmisdrijven, waaronder openlijke geweldpleging.
Daarnaast heeft betrokkene, eveneens in de Amsterdamse binnenstad, een tafel en terrasverwarmer van een hotel/restaurant tijdelijk onbruikbaar gemaakt. Verdachte heeft hiermee overlast veroorzaakt en ook geeft zijn handelen blijkt van gebrek aan respect voor goederen van derden.
Ten slotte heeft verdachte een hoeveelheid MDMA voorhanden gehad, die naar zijn eigen zeggen bestemd was om te verkopen. Harddrugs leveren een gevaar op voor de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast leidt het tot vele vormen van criminaliteit, waardoor het een bron van overlast vormt voor de samenleving. Verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen. Verdachte is in de afgelopen vijf jaar ook eerder onherroepelijk veroordeeld voor opiumdelicten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtbanken, de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de omstandigheid dat de eerste twee feiten inmiddels dateren van enige tijd geleden. Ondanks de strafverminderende omstandigheid en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrechtkomt de rechtbank op basis van de oriëntatiepunten in beginsel uit op een hogere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. Evenals de officier van justitie acht de rechtbank het, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte – hij is onlangs uit de schulden gekomen en hij heeft een eigen woning gekregen – ongewenst dat hij op dit moment opnieuw naar de gevangenis zou moeten. De rechtbank zal daarom de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest opleggen, en daarnaast nog een taakstraf van aanzienlijke duur.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Bij de stukken bevinden zich de op 27 december 2017 ter griffie van deze rechtbank twee ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De eerste betreft de zaak met parketnummer 13/188708-15, inhoudende het onherroepelijk geworden vonnis van 5 november 2015 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De tweede betreft de zaak met parketnummer 13/654153-13, inhoudende het onherroepelijk geworden vonnis van 16 augustus 2016 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 184 dagen voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van één van de voorwaardelijke straffen te gelasten.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 8.3 heeft overwogen acht zij het, gelet op de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, onwenselijk dat hij op dit moment opnieuw een vrijheidsstraf moet ondergaan. Anderzijds acht de rechtbank het niet acceptabel als verdachte geen enkel gevolg zou ondervinden van het feit dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten terwijl hij in twee proeftijden liep.
Daarom zal de rechtbank, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de bij het parketnummer 13/188708-15 opgelegde vrijheidsstraf te geven, gelasten dat verdachte een taakstraf van 60 uren moet verrichten.
Daarnaast acht de rechtbank, gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht, termen aanwezig de proeftijd van het in zaak met parketnummer 13/654153-16 opgelegde voorwaardelijk strafdeel met één jaar te verlengen.