ECLI:NL:RBAMS:2019:3729

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
13/741015-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en heling van motoren met witwassen van geld

Op 22 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen van motoren, heling en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van zes motoren in Amsterdam tussen augustus 2018 en januari 2019. De diefstallen werden gepleegd door middel van braak en inklimming, waarbij de verdachte samen met een mededader de motoren uit afgesloten parkeergarages heeft weggenomen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 30 januari 2019 een bedrag van 21.965 euro heeft witgewassen, dat in de woning van zijn tante werd aangetroffen. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van een specifieke motor, maar werd wel veroordeeld voor heling van deze motor. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de motor van misdrijf afkomstig was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 28 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet verantwoordelijk werd gehouden voor de schade die voortvloeide uit de diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/741015-19 (Promis)
Datum uitspraak: 22 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.H.H. Meulemeesters, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de benadeelde partij, [ benadeelde partij 1] , naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met braak/verbreking van zes motoren, namelijk
feit 1:op 21 augustus 2018 aan de Osdorper Ban, twee motoren die toebehoren aan [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ;
feit 2:op 9 september 2018 aan het [adres 1] , een motor die toebehoort aan [benadeelde partij 4] ;
feit 3:op 17 oktober 2018 aan de Pieter van de Werfstraat, een motor die toebehoort aan [benadeelde partij 5] ;
feit 4:op 17 oktober 2018, een motor die toebehoort aan [benadeelde partij 6] ;
feit 5:op 27 oktober 2018 aan het [adres 3] , een motor die toebehoort aan [benadeelde partij 7] ;
Daarnaast wordt verdachte beschuldigd van het medeplegen van diefstal met braak/verbreking van een motorscooter die toebehoort aan [ benadeelde partij 1] , gepleegd te Amsterdam op 21 januari 2019. Dit is subsidiair ten laste gelegd als opzet- dan wel schuldheling, gepleegd in de periode van 21 januari 2019 tot en met 30 januari 2019.
Als feit 7 is, na wijziging op de zitting, aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 30 januari 2019 te Amsterdam een bedrag van 26.085 euro heeft witgewassen en/of dat hij 750 euro heeft witgewassen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van feit 6 primair, kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe kort gezegd het volgende naar voren gebracht.
Voor de feiten 2 en 3 geldt dat er aangifte is gedaan en dat er camerabeelden zijn waarop de diefstallen zijn vastgelegd. Verdachte is door verbalisanten herkend als één van de daders. Van feit 4 is ook aangifte gedaan en er zijn camerabeelden van de diefstal. Een verbalisant stelt vast dat de daders dezelfde zijn als die op de camerabeelden van feit 3 te zien zijn. Daarnaast is het zo dat verdachte een afbeelding van de motor van [benadeelde partij 6] op zijn telefoon heeft staan en heeft hij deze kort voordat de diefstal werd gepleegd gemaakt. Ten aanzien van feit 5 geldt ook dat er aangifte is gedaan en dat verdachte op de camerabeelden van de diefstal wordt herkend als één van de daders. Voor de feiten 3, 4 en 5 geldt bovendien dat er sprake is van eenzelfde modus operandi en dat het signalement van de daders telkens overeen komt.
Van de als feit 1 ten laste gelegde diefstallen zijn ook camerabeelden gemaakt. Op deze beelden zijn twee verdachten te zien. Eén van hen draagt dezelfde kleding als de kleding die verdachte bij feit 2 draagt. De andere verdachte is eerder die dag op camerabeelden te zien, bij een vermoedelijke voorverkenning. Hij is herkend als [medeverdachte] . Eerder die dag is er telefonisch contact tussen deze [medeverdachte] en verdachte. Bij het voorgaande komt dat ook schakelbewijs bijdraagt aan de overtuiging dat verdachte feit 1 heeft gepleegd.
De motor van [ benadeelde partij 1] is op de dag dat verdachte werd aangehouden aangetroffen in de kelderbox die hoort bij de woning van de tante van verdachte, waar verdachte wekelijks een aantal dagen verblijft. Verdachte heeft een sleutel van de box en, anders dan hij verklaart, was het slot in orde. Dit levert onvoldoende bewijs op voor diefstal van de motor, maar opzetheling kan wel worden bewezen.
Het geld bevond zich in de woning van de tante van verdachte en grotendeels in en rond het bed waarop verdachte sliep. Dat verdachte niets van het geld wist is ongeloofwaardig. Nu verdachte geen verklaring geeft voor de legale herkomst van het geld, is witwassen bewezen.
De officier van justitie heeft ervoor gekozen om de witwasverdenking te splitsen op de tenlastelegging. Als eerste is een bedrag van 26.085 euro ten laste gelegd en als tweede een bedrag van 750 euro. Deze bedragen bij elkaar opgeteld komen overeen met het aangetroffen geldbedrag van 26.835. De 750 euro betreft het geld dat verdachte heeft verdiend met de verkoop van de gestolen motoren, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van alle feiten bepleit en hij heeft hiertoe kort gezegd het volgende aangevoerd.
De code van de iPhone van verdachte is onrechtmatig verkregen. Verdachte zat gedetineerd wegens een andere verdenking toen een verbalisant hem naar de code vroeg. De verbalisant heeft verdachte in deze situatie die als een verhoor moet worden beoordeeld, onterecht niet gewezen op het recht op consultatiebijstand noch op zijn recht om te zwijgen. De onderzoeksresultaten die met behulp van de code zijn verkregen, dienen daarom te worden uitgesloten van het bewijs.
Het bewijs berust grotendeels op camerabeelden en herkenningen. Met die herkenningen moet voorzichtig worden omgegaan. Ten aanzien van feit 1 geldt dat de kwaliteit van de camerabeelden onvoldoende is om specifieke, onderscheidende persoonskenmerken waar te nemen. Daarnaast geldt dat de kleding van het signalement kleding betreft die niet exclusief is. De herkenningen ten aanzien van feit 2 zijn onvoldoende betrouwbaar, de als verdachte herkende persoon is slechts kort,
en profil, zichtbaar. De drie herkenningen inzake feit 3 zijn ook onvoldoende, zeker nu niet wordt omschreven waar verdachte aan herkend wordt. De camerabeelden van feit 4 zijn niet van goede kwaliteit, gezichtsherkenning is niet mogelijk. De kleding en broek die worden gezien zijn weinig exclusief. Ten aanzien van feit 5 geldt dat de camerabeelden van onvoldoende kwaliteit zijn om gezichtsherkenning te doen. De verbalisant omschrijft niet waaraan hij verdachte herkent. Het proces-verbaal dat overeenkomsten tussen de feiten 3, 4 en 5 beschrijft, behelst slechts een opsomming van wat al op de camerabeelden is waargenomen.
De motor die in de kelderbox is aangetroffen zegt verdachte niets. Het is niet uitgesloten dat iemand anders de motor daar heeft gestald, verdachte sliep niet dagelijks bij zijn tante. Daarnaast geldt dat er niets blijkt van de omstandigheden waaronder de motor is verkregen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte had moeten vermoeden dat het om een gestolen motor ging.
In de woning van de tante, waar verdachte niet dagelijks verblijft, is geld aangetroffen. Een deel van het geld is niet in de slaapkamer waar verdachte sliep aangetroffen. Voor het geld dat wel in die slaapkamer is aangetroffen geldt dat dit niet direct zichtbaar was. Niet valt uit te sluiten dat verdachte daar sliep, zonder dat hij weet had van het geld.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bespreking van het formele verweer (bewijsuitsluiting)
De raadsman heeft bepleit dat de code van de iPhone van verdachte onrechtmatig is verkregen en dat de resultaten van het onderzoek aan de telefoon daarom dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank is dit niet met de raadsman eens en overweegt hiertoe als volgt.
Op 4 januari 2019 bevindt verdachte zich in een politiecel nadat hij is aangehouden voor (onder meer) belediging van een politieagent. Verdachte is niet op de hoogte van het feit dat hij ook verdacht wordt van de diefstal van motoren. Een verbalisant zegt verdachte dat hij ook daarvan wordt verdacht en vraagt hem de code van de onder hem inbeslaggenomen iPhone. Verdachte ontkent iets met de diefstal van motoren te maken te hebben en noemt vervolgens de code van zijn iPhone. De code blijkt correct te zijn en de iPhone wordt hierop uitgelezen. Op de telefoon worden onder meer afbeeldingen en WhatsApp-chats aangetroffen, die in het dossier zijn gevoegd.
Volgens de raadsman had de verbalisant die verdachte om de code vroeg, hem eerst moeten wijzen op het recht op bijstand van een advocaat alsmede op zijn recht om te zwijgen.
Op grond van artikel 29 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet voorafgaand aan een verhoor aan de verdachte worden meegedeeld dat hij niet verplicht is om te antwoorden. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval echter geen sprake was van een verhoor als bedoeld in artikel 29 lid 2 Sv. Daar is immers pas sprake van bij ‘vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdacht aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit.’ [1] In dit geval is slechts gevraagd naar de code van de iPhone en is er geen enkele vraag gesteld over verdachtes betrokkenheid bij de diefstal van motoren. Nu er geen sprake was van een verhoor in de zin van artikel 29 lid 2 Sv, hoefde verdachte niet gewezen te worden op zijn recht om te zwijgen.
Voor het recht op bijstand door een advocaat geldt dat dit is bedoeld om zijn procespositie in het algemeen en in het bijzonder op het komend verhoor als verdachte te kunnen bepalen. In dit geval had voorafgaand overleg met een advocaat geen verschil gemaakt, nu er geen inhoudelijke vragen zijn gesteld, maar alleen is gevraagd naar de code van de iPhone, waardoor het onderzoek is vereenvoudigd. De rechtbank merkt daarbij op dat de inhoud van de iPhone van verdachte ook op andere wijze, dus zonder de gegeven code, bij het onderzoek betrokken had kunnen worden.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het verweer wordt verworpen. De resultaten van het onderzoek aan de iPhone kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
3.3.2.
Vrijspraak van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 niet is bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Op de camerabeelden van de parkeergarage aan de Osdorper Ban is te zien hoe twee personen de motoren van aangevers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] wegnemen. Een verbalisant die de camerabeelden bekijkt, stelt vast dat één van de daders dezelfde kleding draagt als één van de daders van feit 3, die is herkend als verdachte. Verdachte wordt dus niet zelfstandig herkend op de camerabeelden van de Osdorper Ban. Naar het oordeel van de rechtbank is deze herkenning op basis van kleding onvoldoende om te bewijzen dat verdachte één van de twee daders is. Daarbij is van belang dat het gaat om niet exclusief verkrijgbare kleding (een groene Parajumper jas met capuchon, een blauwe spijkerbroek met vale plekken en zwarte schoenen). Dat de andere persoon mogelijk [medeverdachte] betreft en verdachte telefonisch contact met hem heeft gehad die dag, maakt dat niet anders. Nu feit 1 niet wettig en overtuigend is bewezen, wordt verdachte daarvan vrijgesproken.
3.3.3.
Oordeel over de feiten 2 tot en met 5
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 2, 3, 4 en 5 kunnen worden bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Alle vier de diefstallen zijn door (bewakings)camera’s vastgelegd. Op de camerabeelden van de feiten 2, 3 en 5 wordt verdachte direct door één of meer verbalisanten herkend. Anders dan de raadsman heeft bepleit, vormen deze herkenningen, in combinatie met de aangifte en hetgeen op de camerabeelden te zien is, voldoende bewijs. Voor een betrouwbare herkenning door een verbalisant is het niet altijd nodig dat deze omschrijft waar verdachte precies aan wordt herkend. Dit geldt in het bijzonder bij herkenningen die, zoals in casu, zijn gedaan door verbalisanten die verdachte kennen vanuit de dagelijkse praktijk van hun werk. Dat maakt dat de rechtbank geen reden ziet om aan de betrouwbaarheid van de herkenningen te twijfelen.
Ten aanzien van feit 4 geldt dat verdachte niet direct op de camerabeelden wordt herkend als één van de daders. Wel stelt een verbalisant vast dat de daders dezelfde zijn als de daders van feit 3, waarbij verdachte is herkend. Daarbij komt dat de feiten 3 en 4, binnen een korte tijd na elkaar en binnen een korte afstand van elkaar, worden gepleegd. Ook de modus operandi komt overeen: onder meer dat in beide gevallen het slot wordt doorgeslepen met een slijptol. Tot slot geldt dat een foto van de motor van [benadeelde partij 6] op de iPhone van verdachte is aangetroffen, terwijl deze foto korte tijd voordat de motor werd gestolen is gemaakt. Ook is op de telefoon van verdachte een WhatsApp-chat aangetroffen, waarin tegen de gebruiker van verdachtes telefoon wordt gezegd dat ‘er nog een MP3 staat’. De motor van [benadeelde partij 6] betreft een Piaggio, type MP3. Verdachte heeft, na hierover ter zitting te zijn bevraagd, geen hem ontlastende verklaring kunnen/willen geven.
Het voorgaande bij elkaar genomen maakt dat buiten redelijke twijfel staat dat verdachte ook feit 4 heeft gepleegd.
3.3.4.
Oordeel over feit 6
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte de motor van [ benadeelde partij 1] heeft gestolen. Verdachte wordt daarom van feit 6 primair vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan heling van de motor. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
Op 21 januari 2019 wordt de motor van aangever [ benadeelde partij 1] gestolen. Op 30 januari 2019 wordt verdachte aangehouden in de woning van zijn tante, waar hij ongeveer drie dagen per week slaapt. Bij de woning hoort een kelderbox. In deze kelderbox wordt de motor van [ benadeelde partij 1] aangetroffen. De tante van verdachte zegt tegen de politie weinig in de kelderbox te komen en er geen voertuigen te hebben staan. Verdachte heeft een sleutel van de kelderbox. Hij verklaart niets van de motor van [ benadeelde partij 1] te weten. Daarnaast verklaart verdachte dat het cilinderslot van de kelderbox kapot is, zodat met elke willekeurige sleutel de deur van de box is te openen. Deze verklaring gelooft de rechtbank niet. Verbalisanten die bij de doorzoeking betrokken waren, hebben vastgesteld dat het slot op de deur van de box in orde is. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte degene is die de motor in de kelderbox in zijn bezit had. Dat betekent dat verdachte een motor, die negen dagen eerder is gestolen, in de kelderbox heeft staan. Verdachte geeft geen verklaring over hoe hij aan de motor komt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee bewezen dat verdachte, die zich in het verleden en ook in die periode bezig hield met gestolen motorfietsen, op het moment dat hij de motor verkreeg, wist dat deze van misdrijf afkomstig was, zodat sprake is van opzetheling.
3.3.5.
Oordeel over feit 7
De rechtbank is van oordeel dat is bewezen dat verdachte een geldbedrag van 21.965 euro heeft witgewassen. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
Op 30 januari 2019 wordt verdachte aangehouden in de woning van zijn tante. Bij de daarop volgende doorzoeking wordt in totaal een contant geldbedrag van 26.835 euro aangetroffen. In de slaapkamer waar verdachte slaapt wordt, op verschillende plaatsen, in totaal 22.700 euro aangetroffen. Een bedrag van 4.120 euro wordt aangetroffen in de slaapkamer van verdachtes tante en zij geeft aan dat dat geld van haar is. Tot slot wordt er 15 euro gevonden in de broekzak van verdachte.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verdachte het geld voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van de 4.120 euro is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte dit voorhanden heeft gehad. Het geld is gevonden in een kast in de slaapkamer van zijn tante en zij verklaart dat het haar geld is. De rechtbank is van oordeel dat wel is bewezen dat verdachte de rest van het geld voorhanden heeft gehad. Dit is namelijk aangetroffen in de slaapkamer waar hij regelmatig verblijft. Een deel van het geld lag zichtbaar op een kastje, een ander deel bevond zich tussen de muur en het bed waar verdachte op sliep en ook onder dat bed is geld aangetroffen. Daar komt bij dat in die kamer twee paar nieuwe, dure schoenen zijn aangetroffen waarvan verdachte ter zitting verklaart dat die van hem zijn. Gelet op het voorgaande is de rechtbank het met de officier van justitie eens dat de verklaring van verdachte dat hij niets van het geld wist, ongeloofwaardig is.
De volgende vraag is of er dan ook sprake is van witwassen. Verdachte heeft een groot contant geldbedrag voorhanden, bestaande uit biljetten van 20 en 50 euro. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte de afgelopen jaren nauwelijks inkomen heeft gehad. Dat hij desondanks 22.715 euro voorhanden heeft, maakt dat er sprake is van een vermoeden van witwassen. Verdachte geeft geen enkele verklaring voor de herkomst van het geld en het vermoeden van witwassen wordt door hem niet ontkracht. Daarmee is bewezen dat hij het geld voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat het van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank is van oordeel dat is bewezen dat verdachte het geld dat is aangetroffen heeft witgewassen, met uitzondering van de 4.120 euro die in de slaapkamer van zijn tante zijn gevonden. Vanwege de wijze van ten laste leggen gaat de rechtbank – als eerste bedrag – uit van 26.085 euro – 4.120 euro = 21.965 euro.
Ten aanzien van de ten laste gelegde 750 euro overweegt de rechtbank het volgende. Dit bedrag is gebaseerd op het ontnemingsrapport. Het betreft dus een beredeneerd en daarmee fictief bedrag dat verdachte zou hebben verdiend met de verkoop van gestolen motoren. Het is dan ook mogelijk dat de 750 euro die verdachte zou hebben verdiend, onderdeel is van het bedrag van 21.965 euro waar verdachte al voor wordt veroordeeld. Deze mogelijkheid maakt dat niet buiten redelijke twijfel komt te staan dat verdachte, naast genoemde 21.965 euro, ook 750 euro heeft witgewassen. Daarom is dit niet bewezen en wordt verdachte hiervan vrijgesproken.
3.4.
Bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

Bewezen is dat verdachte
feit 2
op 9 september 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, in een afgesloten parkeergarage gelegen aan het [adres 1] een motor van het merk KTM, type 790 DUKE, met kenteken [nummer 1] , die toebehoorde aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van inklimming en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
feit 3
op 17 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, in een afgesloten parkeergarage gelegen aan de [adres 2] een motor van het merk BMW, type R 1200 GS Adventure, met kenteken [nummer 2] , die toebehoorde aan [benadeelde partij 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
feit 4
op 17 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een motor van het merk Piaggio, type MP3, met kenteken [nummer 3] , die toebehoorde aan [benadeelde partij 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
feit 5
op 27 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, in een afgesloten parkeergarage gelegen aan het [adres 3] een motor van het merk BMW, type R1200, met kenteken [nummer 4] die toebehoorde aan [benadeelde partij 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van een valse sleutel, te weten door de toegangsdeur van die parkeergarage te openen met een stuk plastic (flipperen) en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
feit 6 subsidiair
in de periode van 21 januari 2019 tot en met 30 januari 2019 te Amsterdam, een goed, te weten een motorscooter van het merk Yamaha, type Xp500, met kenteken [nummer 5] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 7
op 30 januari 2019 te Amsterdam een voorwerp, te weten een geldbedrag van 21.965 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de hoofdstraf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een lagere straf moet worden opgelegd dan de officier van justitie heeft geëist.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten. In een periode van een paar maanden heeft verdachte, samen met iemand anders, vier motoren gestolen. Daarnaast heeft verdachte een motor geheeld en heeft hij 21.965 euro witgewassen. Dit zijn ernstige strafbare feiten, waarvan met name de motordiefstallen in het oog springen. Verdachte heeft de verschillende slachtoffers, naast financiële schade, veel overlast bezorgd. Daar komt bij dat door dergelijke feiten ook in het algemeen het veiligheidsgevoel van mensen wordt aangetast en dat is verdachte kwalijk te nemen. Voor het witwassen geldt dat hierdoor de legale economie wordt aangetast en indirect wordt bijgedragen aan crimineel handelen.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis een gevangenisstraf van vier maanden per motordiefstal als uitgangspunt genomen. De raadsman heeft bepleit dat dit een te hoog uitgangspunt is. De rechtbank zal echter hetzelfde uitgangspunt nemen als de officier van justitie heeft gedaan, omdat er sprake is van een aantal strafverzwarende omstandigheden.
De motoren zijn op professionele wijze gestolen. In drie gevallen hebben verdachte en de mededader zich eerst toegang verschaft tot een afgesloten parkeergarage. Vervolgens zijn van de motoren de sloten doorgeslepen met een slijptol, waarna ze zijn weggereden. Deze professionele werkwijze en het feit dat er sprake is van medeplegen, zijn strafverzwarende omstandigheden. Daar komt de houding van verdachte bij. Hij heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen. Ten slotte is van belang dat verdachte een fors strafblad heeft en is hij eerder voor vermogensdelicten veroordeeld. Omdat de rechtbank verdachte van feit 1 vrijspreekt, zal de op te leggen straf iets lager zijn dan de officier van justitie heeft geëist.
De op te leggen straf heeft enerzijds vergelding en algemene preventie als doel. Anderzijds is de rechtbank het met de officier van justitie eens dat een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd. Hieraan worden bijzondere voorwaarden verbonden, met als doel om te voorkomen dat verdachte, nadat hij zijn straf heeft uitgezeten, opnieuw strafbare feiten gaat plegen.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. euro (5700979);
2. 10.000 euro (5700991);
3. 1.200 euro (5700987);
4. 3.000 euro (5700989);
5. 3.000 euro (5701003);
6. 4.120 euro (5701018);
7. 500 euro (5701055);
8. 15 euro (5701039).
De voorwerpen, met uitzondering van nummer 6, behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot die voorwerpen feit 7 is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard. Het voorwerp met nummer 6 wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [ benadeelde partij 1] , vordert € 6.799,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank overweegt het volgende. De benadeelde partij heeft vergoeding van materiële schade gevorderd. Deze schade bestaat uit de schade aan zijn motor, reiskosten en stallingskosten. De rechtbank stelt vast dat genoemde schade het gevolg is van de beschadigingen aan de motor, die zijn ontstaan bij de diefstal daarvan. Dat betekent dat de schade voor rekening komt van degene die de diefstal heeft gepleegd. Nu verdachte wordt vrijgesproken van de diefstal van de motor en alleen voor heling wordt veroordeeld, komt niet vast te staan dat verdachte degene is die de schade heeft veroorzaakt. Met betrekking tot de gevorderde reiskosten overweegt de rechtbank dat verdachte nu hij wordt veroordeeld voor de heling van de motor verantwoordelijk kan worden gehouden voor kosten die de benadeelde partij heeft moeten maken voor vervangend vervoer gedurende de periode dat verdachte de motor onder zich had. De benadeelde partij heeft echter de kosten van vervangend vervoer gevorderd vanaf 1 februari 2019, een dag nadat de motor bij verdachte is aangetroffen tijdens de doorzoeking. Dat maakt dat deze reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen in deze strafzaak.
Ten aanzien van de gevorderde stallingskosten overweegt de rechtbank dat – voor zover die voor vergoeding in aanmerking komen – dit kosten zijn die voor rekening komen van degene die bij de diefstal betrokken was.
Daarom wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33a, 57, 311, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 en 6 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 – 5, 6 subsidiair en 7 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2
‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van inklimming en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak’;
ten aanzien van feit 3
‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak’;
ten aanzien van feit 4
‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak’;
ten aanzien van feit 5
‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van een valse sleutel en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak’;
ten aanzien van feit 6 subsidiair
‘opzetheling’;
ten aanzien van feit 7
‘witwassen’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
ZES (6) MAANDEN, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich hierna melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
2. medewerking verleent aan een persoonlijkheidsonderzoek en aan een behandeling, mocht deze hieruit volgen, indien de reclassering dit noodzakelijk vindt. Veroordeelde laat zich – in dat geval – behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
3. medewerking verleent aan een GGD-screening om in aanmerking te komen voor beschermd wonen of een maatschappelijke opvang. Veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. een opleiding volgt of dagbesteding heeft van minimaal 24 uur per week;
5. medewerking verleent aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden; en
6. medewerking verleent aan het hulpverleningstraject van Indaad. Veroordeelde komt de afspraken na zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd: de hiervoor onder 1 – 5, 7 en 8 genoemde voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het hiervoor onder 6 genoemde voorwerp.
Verklaart de benadeelde partij, [ benadeelde partij 1] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. S. Djebali en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2019.

Voetnoten

1.HR 15 mei 2012,