6.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval, een mishandeling en bedreiging waarvan [naam 1] het slachtoffer is geworden. Verdachte heeft in 2017 ook zijn toenmalige vriendin, [naam 2] , mishandeld door haar in haar gezicht te slaan.
Door zijn vriendin te mishandelen heeft verdachte de persoonlijke en lichamelijke integriteit van [naam 2] geschonden. Juist doordat de mishandeling binnen een liefdesrelatie heeft plaatsgevonden heeft verdachte daarmee een voor [naam 2] onveilige situatie gecreëerd.
Het slachtoffer [naam 1] is overvallen in de beslotenheid van zijn kamer in een woning waar hij als hoofdbewoner woonde. Hij woonde daar samen met personen die psychische problemen hadden en/of begeleiding na een detentieperiode nodig hadden en die hij, als groepsleider, begeleidde. Het slachtoffer is mishandeld en bedreigd en eigendommen van aanzienlijke waarde zijn door verdachte en zijn mededaders weggenomen. Een woning, of in dit geval een eigen kamer, zijn bij uitstek plaatsen waar men zich thuis en veilig moet kunnen voelen. Door het handelen van verdachte en zijn mededaders zijn deze zekerheden op onaanvaardbare wijze aangetast.
Het gebeuren heeft een enorme impact gehad op het slachtoffer zoals ook blijkt uit zijn slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen. Hieruit blijkt dat het slachtoffer zich lange tijd niet meer veilig heeft gevoeld en dat hij als persoon van spontaan naar stil, teruggetrokken en angstig is gegaan. Doordat het incident zich heeft afgespeeld in zijn eigen huis is zijn gevoel van veiligheid weggenomen. Het slachtoffer heeft de woning ook direct verlaten en is bij zijn vriendin ingetrokken. Doordat één van de daders een (op een vuurwapen gelijkend) wapen had heeft het slachtoffer gevreesd voor zijn leven. Het slachtoffer is na het incident maandenlang het huis niet uit geweest, kon niet slapen en kreeg last van paniekaanvallen. Bij het slachtoffer is een posttraumatische stress stoornis vastgesteld waarvoor hij EDMR therapie heeft gevolgd. De raadsvrouw van het slachtoffer, mr. Van Bunnik heeft ter terechtzitting meegedeeld dat het door de EMDR therapie inmiddels beter gaat met het slachtoffer. Hij heeft ook zijn studie weer opgepakt die hij na het gebeuren niet meer kon afmaken.
Over de persoon van verdachte is door de reclassering op 18 februari 2019 een rapport opgemaakt. In het rapport is vermeld dat er aanwijzingen zijn voor een negatief sociaal netwerk en dat ook het ontbreken van een vaste woon- en verblijfplaats een indirecte relatie met delict gedrag heeft. Verder is beschreven dat verdachte vanuit de top 400 aanpak wordt begeleid en dat er contact is met Streetcornerwork, waarmee positieve ontwikkelingen op het vlak van schuldhulpverlening en huisvesting in gang zijn gezet. Dit laatste is door verdachte ter terechtzitting echter ontkend.
In eerste instantie heeft de reclassering geadviseerd geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Bij e-mail van 24 april 2019 van L.F. Visser, rapporteur van de reclassering Nederland, heeft de reclassering echter laten weten dat zij naar aanleiding van een overleg met de casusregisseur van verdachte, de heer J. van der Terp, nu een ander strafadvies passend vindt. De reclassering is van mening dat een verplicht kader mogelijk een meerwaarde kan hebben om verdachte te bewegen tot veranderingen in zijn leven ten aanzien van het op orde brengen van zijn financiën, het verkrijgen van een stabiele woonsituatie, verbetering van psychisch functioneren en delict preventie. De reclassering adviseert aan verdachte een meldplicht, ambulante forensische behandeling, meewerken aan begeleiding vanuit Streetcornerwork en een zinvolle dagbesteding op te leggen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt daarbij dat hij eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Uit de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) volgt dat voor een woningoverval zonder dat er sprake is van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 (drie) jaar wordt opgelegd. Deze straf kan oplopen als er sprake is van kwetsbare slachtoffers, schade, letsel, samenwerkingsverband, professionele werkwijze, recidive en het soort wapen/voorwerp dat wordt gebruikt.
In deze zaak heeft verdachte samen met anderen [naam 1] overvallen in zijn woning waarbij hij is mishandeld en waardoor hij lichamelijk (en psychisch) letsel heeft opgelopen. Aan [naam 1] is een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en daarmee is [naam 1] ook geslagen. Dit zijn zeer ernstige feiten. De rechtbank heeft een verdachte voor zich gezien die geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en er geen blijk van heeft gegeven de ernst en de gevolgen daarvan te overzien.
De rechtbank vindt dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de ernst van de bewezen geachte feiten. De rechtbank zal - evenals de officier van justitie heeft gedaan - bij het bepalen van de straf wel rekening houden met de jonge leeftijd van verdachte. De rechtbank ziet hierin aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van het LOVS oriëntatiepunt.
Gelet op de zeer ernstige feiten en al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opleggen waarvan 6 maanden voorwaardelijk nu dit passend en geboden wordt geacht. De rechtbank zal daarbij bepalen dat verdachte onder toezicht van de reclassering komt overeenkomstig het advies van de reclassering, om hem te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten, en om hem in zijn toekomstige leven op weg te helpen. Voor een verdere afwijking van de straf naar beneden ten opzichte van het eigen oriëntatiepunt ziet de rechtbank geen aanleiding, te minder nu het in vereniging plegen en het toegepaste geweld juist als strafverzwarend zijn aan te merken.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 3.419,44 aan materiële-schadevergoeding en
€ 5.000,00 aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 primair, bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De officier van justitie vindt, gelet op de onderbouwing, de vordering in zijn geheel toewijsbaar.
De vordering is door de raadsvrouw betwist ten aanzien van kosten voor de Playstation en de computerspellen (€ 687,-) en de gouden Cartier ketting (€ 3.950,-). De onderbouwing voor deze onderdelen zijn volgens de raadsvrouw onduidelijk en daarmee onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële-schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 3.419,44 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank vindt, gelet op de onderliggende stukken, de vordering voldoende onderbouwd, ook ten aanzien van de Playstation, de computerspellen en de gouden Cartier ketting.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Dit deel van de vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 8.419,44, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.