ECLI:NL:RBAMS:2019:3716

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
13/699018-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van meerdere personenauto's door verdachte in Amsterdam

Op 10 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk beschadigen van zeven personenauto's in Amsterdam tussen 17 juli 2017 en 7 december 2017. De rechtbank heeft het verkort vonnis gewezen na een terechtzitting op 26 april 2019, waar de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, de vordering heeft ingediend. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.G. van Wijk, heeft erkend verantwoordelijk te zijn voor de beschadigingen aan de meeste auto’s, maar ontkende de schade aan een specifieke auto, de Toyota Auris van [persoon 1]. De rechtbank heeft op basis van bewijs, waaronder camerabeelden en aangiften, vastgesteld dat de verdachte alle ten laste gelegde auto’s heeft beschadigd door met een sleutel te krassen. De rechtbank oordeelde dat het feit strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor de verdachte.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 10 dagen en een taakstraf van 120 uur geëist. De rechtbank heeft de taakstraf opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan verschillende benadeelde partijen, waaronder [persoon 2], [persoon 1], [persoon 4], en [autobeheer bedrijf], waarbij de schade is vastgesteld op bedragen variërend van € 672,44 tot € 800,-. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met uitzondering van enkele niet-ontvankelijke vorderingen, en heeft de verdachte verplicht om de schade te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de beslissing op 10 mei 2019 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/699018-17
Datum uitspraak: 10 mei 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting, ten laste gelegd dat hij – kort gezegd – zich in de periode van 17 juli 2017 tot en met 7 december 2017 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan de vernieling dan wel beschadiging dan wel onbruikbaar maken van zeven personenauto’s door deze te bekrassen met een sleutel of een ander hard voorwerp.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de beschadiging van alle ten laste gelegde auto’s bewezen op basis van de stukken in het dossier.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de beschadiging van alle ten laste gelegde auto’s bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van de Toyota Auris van [persoon 1]. Verdachte heeft erkend dat hij de beschadigingen aan de overige personenauto’s heeft aangebracht. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte verantwoordelijk is geweest voor de beschadigingen aan de Toyota Auris personenauto en verdachte is stellig in zijn ontkenning dat hij deze personenauto heeft beschadigd, omdat deze auto zich bij hem voor de deur zou bevinden
3.3
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde personenauto’s heeft beschadigd door daarop te krassen met een sleutel. De rechtbank gebruikt voor het bewijs de aangiften, de camerabeelden in de gevallen van de Audi, van [persoon 2], de Renault Kadjar van [autobeheer bedrijf] en de Mini One van [persoon 3] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat het zou kunnen dat hij degene is geweest die verantwoordelijk is voor de beschadigingen aan deze personenauto’s.
Wat betreft de Toyota Auris van [persoon 1] komt daarbij, dat verdachte eerder tegenover de politie heeft verklaard dat hij maximaal tien auto’s heeft beschadigd, waarvan de laatste in december 2017 op de [adres 2], juist – en dit in afwijking van het standpunt van de verdediging ter zitting - dicht bij de woning van verdachte. De verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd komt overeen met de aangifte van [persoon 1] waaruit blijkt dat hij op 3 december 2017 deze personenauto had geparkeerd op de [adres 2] en op 6 december 2017 de schade aan zijn auto heeft geconstateerd.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 17 juli 2017 tot en met 7 december 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een aantal auto's, zijnde
- een auto (type: Audi A5, toebehorende aan [persoon 2], en
- een auto (type: Volkswagen Up), toebehorende aan [persoon 4], en
- een auto (type: Toyota Auris), geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en
- een auto (type: Renault Kadjar), geheel of ten dele toebehorende aan "[autobeheer bedrijf]" en
- een auto (type: Mini One), toebehorende aan [persoon 3] en
- een auto (type: BMW), toebehorende aan een ander dan aan verdachte, en
- een auto (type: Mitsubishi), toebehorende aan [persoon 5], heeft beschadigd door met een sleutel op voornoemde auto's te krassen.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 120 uur.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van tien dagen, die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beschadigen van een reeks personenauto’s. Dit zijn vervelende en hinderlijke feiten, die bij degenen die daardoor getroffen worden voor veel (financiële) schade zorgen. Deze beschadigingen hebben plaatsgevonden in een periode waarin vele beschadigingen aan auto’s plaatsvonden en waardoor in de desbetreffende wijk de nodige onrust is ontstaan en het gevoel van veiligheid van de bewoners is aangetast.
Verdachte heeft toegelicht dat hij de feiten heeft gepleegd in een moeilijke periode in zijn leven, waarin hij tevergeefs in contact probeerde te komen met zijn Boeddhistische spiritueel leider ([naam]). Hij heeft toegelicht dat hij de krassen op de auto’s destijds ook als boodschap voor deze [naam] beschouwde. Hij stelt inmiddels afstand van een en ander te hebben genomen en het verkeerde van zijn handelen in te zien.
In het dossier bevindt zich een Pro-Justitia rapportage van 16 mei 2018, opgesteld door R.A. Sterk, psycholoog. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is geconstateerd en dat de gepleegde beschadigingen volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Op 8 juni 2018 is door Reclassering Nederland een rapport over verdachte opgemaakt. De reclassering heeft geen risicofactoren geconstateerd en er zijn geen problemen op leefgebieden. De kans op recidive wordt als laag ingeschat en de reclassering heeft geen specifieke straf en geen bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van stafbare feiten en na de ten laste gelegde feiten niet wederom in de fout is gegaan.
Gelet op bovenstaande, de aard van de bewezen geachte feiten in combinatie met de hoeveelheid bewezenverklaarde beschadigingen die zijn aangebracht vindt de rechtbank een taakstraf van 120 uur met aftrek van voorarrest een passende en geboden straf.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1.600,- aan materiële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu deze niet is onderbouwd en een onevenredige belasting van het geding oplevert. De vordering is tot een bedrag van € 1.600,- betwist.
De rechtbank stelt vast dat het gevorderde bedrag niet met stukken is onderbouwd. Nu uit het dossier wel blijkt van schade aan de auto, zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de schade begroten op het bedrag zoals dat in deze zaak door andere benadeelden is gevorderd die hun schade wel hebben aangetoond met stukken waaruit de kosten van herstel van de beschadiging blijken. De rechtbank begroot de schade daarom op € 800,- en gaat er, gelet op de daartoe strekkende vermelding van de benadeelde partij in het schadeformulier, van uit dat de schade niet is vergoed door de verzekering. De vordering tot materiële-schadevergoeding zal daarom tot een bedrag van in totaal € 800,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 800,-.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 700,59 aan materiële- schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht (te weten aan een personenauto van het merk Toyota Auris). De vordering is met stukken onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 700,59.
De benadeelde partij zal in de vordering ten aanzien van de materiële schade met betrekking tot een andere personenauto van de benadeelde partij [persoon 1], van het merk Ford, niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd geen rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 4] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 813,93 aan materiële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is met stukken onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 4], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 813,93.
Ten aanzien van de benadeelde partij [autobeheer bedrijf] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [autobeheer bedrijf] vordert € 813,65 aan materiële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is met stukken onderbouwd en door de verdediging niet betwist met uitzondering van de gevorderde BTW. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat alleen het bedrag exclusief BTW zal worden toegewezen, te weten € 672,44, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [autobeheer bedrijf] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [autobeheer bedrijf], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 672,44.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 6] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 6] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd geen rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14d, 22c, 22d, 57, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 800,- (achthonderd euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 2], te betalen de som van € 800,- (achthonderd euro), bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 (zestien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4], toe tot een bedrag van
€ 813,93 (achthonderd dertien euro en drieënnegentig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 4], te betalen de som van € 813,93, (achthonderddertien euro en drieënnegentig eurocent), bestaande uit materiële schade (aan een personenauto van het merk Volkswagen), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 (zestien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [autobeheer bedrijf], toe tot een bedrag van
€ 672,44 (zeshonderdtweeënzeventig euro en vierenveertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [autobeheer bedrijf] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [autobeheer bedrijf], te betalen de som van € 672,44 (zeshonderdtweeënzeventig euro en vierenveertig eurocent), bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 13 (dertien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1], toe tot een bedrag van
€ 700,59 (zevenhonderd euro en negenenvijftig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 1], te betalen de som van € 700,59, (zevenhonderd euro en negenenvijftig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 (veertien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1], ten aanzien van een andere gevorderde schade aan een aan hem toebehorende personenauto van het merk Ford, niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 6] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1 1.00 STK Ring, 5531972
2 1.00 STK Trui Kl:rood REVELATION 5536416
3 1.00 STK Shirt Kl:rood MR.MAX EXCL 5536420
4 1.00 STK Shirt Kl:rood BIG LIVER 5536421
5 1.00 STK Broek Kl:grijs 5536423
6 4.00 STK Sleutel 5536441
7 2.00 STK Schoenen Kl:zwart TOMMY HILFIGER 5536412
8 1.00 STK Schoenen TAFT 5536413
9 3.00 STK Sleutel 5536439
10 1.00 STK Sleutelbos 5536404
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en E. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2019.