Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te Amsterdam, eiser,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2019.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de hoogte van de WW-uitkeringen. Eiser had op 8 maart 2018 een WW-uitkering aangevraagd na het beëindigen van zijn tijdelijke dienstverband. Hij had al een lopende WW-uitkering en vroeg een tweede WW-uitkering aan. Het UWV heeft het dagloon van de tweede WW-uitkering vastgesteld op € 110,63 en van de eerste WW-uitkering op € 124,09, wat samen een totaal van € 209,26 per 1 januari 2018 opleverde. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat door het UWV ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 8 april 2019 heeft eiser zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij drie hoofdpunten naar voren bracht: de toepassing van het Dagloonbesluit, de kwalificatie van het inkomen van de tweede WW-uitkering, en de vermeende tegenstrijdigheid in de wetgeving die het werken naast een WW-uitkering zou moeten stimuleren. Het UWV heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de dagloonreferteperiode correct is vastgesteld en dat de berekening van de uitkeringen volgens de geldende regels is uitgevoerd.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de dagloonreferteperiode en de toegepaste deling juist zijn vastgesteld. Ook is het tweede WW-recht terecht als inkomen aangemerkt voor de berekening van de eerste WW-uitkering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de toepassing van de wetgeving door het UWV en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.