ECLI:NL:RBAMS:2019:3666

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
13/680322-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twee jaar gevangenisstraf en tbs voor ernstige mishandeling van stiefkind

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die werd beschuldigd van ernstige mishandeling van zijn 7-jarige stiefzoon. De mishandeling vond plaats in de periode van 1 november 2017 tot en met 6 december 2017. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade zijn stiefkind heeft mishandeld, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder hersenbloedingen en herseninfarcten. De zaak kwam aan het licht toen de moeder van het slachtoffer op 6 december 2017 met hem naar de huisarts ging vanwege uitvalverschijnselen. Het slachtoffer werd vervolgens opgenomen in het AMC, waar ernstig hersenletsel werd vastgesteld. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en zijn zus als betrouwbaar beoordeeld, ondanks eerdere inconsistenties. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, omdat de rechtbank oordeelde dat er bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak om de maatschappij te beschermen tegen de verdachte. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 11.033,- toegewezen aan het slachtoffer, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/680322-17 (Promis)
Datum uitspraak: 23 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, laatst opgegeven adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “ [naam PI] , locatie [locatie] ”, te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.A. de Back en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.B. van Faassen naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij en van wat de raadslieden mrs. A.J.J.G. Schijns, S.J. van der Woude, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator, en [naam 1] daarover naar voren hebben gebracht. Tevens zijn gehoord de deskundigen, E.J. Muller (klinisch psycholoog), T. den Boer (psychiater) en W.A. Karst (forensisch arts).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 6 december 2017 te Amsterdam en/of te 's-Gravenhage en/of te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn (stief)kind) [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
één of meermalen [naam slachtoffer] bij zijn lichaam heeft vastgepakt en/of
(vervolgens) hem met kracht met zijn hoofd althans lichaam op/tegen de grond/vloer heeft gegooid en/of
tegen een muur heeft gegooid en/of
op/tegen een bed of bedrand heeft gegooid en/of
op/tegen een (harde) bank heeft gegooid en/of
één of meermalen tegen zijn oog en/of gezicht en/of hoofd heeft gestompt/geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of
met een hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of het gezicht heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 6 december 2017 te Amsterdam en/of te 's-Gravenhage en/of te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan (zijn (stief)kind of een kind dat hij verzorgt of opvoedt
als behorend tot zijn gezin genaamd) [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] )
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere hersenbloedingen en/of meerdere herseninfarcten en/of hersenweefselverlies (met als gevolg een (tijdelijke) eenzijdige verlamming en/of spraakstoornis) heeft/hebben toegebracht door
één of meermalen [naam slachtoffer] bij zijn lichaam vast te pakken en/of
(vervolgens) hem met kracht met zijn hoofd althans lichaam op/tegen de grond/vloer te gooien en/of
tegen een muur te gooien en/of
op/tegen een bed of bedrand te gooien en/of
op/tegen een (harde) bank te gooien en/of
één of meermalen tegen zijn oog en/of gezicht en/of hoofd te stompen/slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of
met een hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of het gezicht te slaan en/of te stompen;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 6 december 2017 te Amsterdam en/of te 's-Gravenhage en/of te Eindhoven, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn (stief)kind of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, genaamd) [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) heeft/hebben mishandeld door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
één of meermalen [naam slachtoffer] bij zijn lichaam vast te pakken en/of
vervolgens hem met kracht met zijn hoofd althans lichaam op/tegen de grond/vloer te gooien en/of
tegen een muur te gooien en/of
op/tegen een bed of bedrand te gooien en/of
op/tegen een (harde) bank te gooien en/of
één of meermalen tegen zijn oog en/of gezicht en/of hoofd te stompen/slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of
met een hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of het gezicht te slaan en/of te stompen en/of
één of meermalen te slaan en/of te stompen in/tegen zijn buik en/of
één of meermalen te slaan en/of te stompen tegen/op zijn rug en/of op/tegen zijn benen althans tegen het lichaam en/of
één of meermalen (met kracht) te bijten in zijn wang.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Op 6 december 2017 is de moeder van [naam slachtoffer] met hem naar de huisarts gegaan vanwege uitvalverschijnselen aan de rechter lichaamshelft. In zijn gezicht waren bij de huisarts blauwe plekken te zien. [naam slachtoffer] is meteen doorverwezen naar het AMC ziekenhuis en vervolgens opgenomen op de Intensive Care afdeling. In het ziekenhuis wordt onder andere ernstig hersenletsel bij [naam slachtoffer] vastgesteld. Naar aanleiding van een melding van de vertrouwensarts van Veilig Thuis over vermoedelijk kindermishandeling is op 8 december 2017 het onderzoek 13KOLOA gestart.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, kort gezegd, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag en de onder 2 ten laste gelegde mishandeling, met uitzondering - in beide feiten - van de onderdelen ‘met voorbedachten rade’ en ‘het tezamen en in vereniging plegen’. De officier van justitie heeft, aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir, de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitaantekeningen primair algehele vrijspraak bepleit omdat niet buiten gerede twijfel vaststaat dat het letsel van [naam slachtoffer] door toedoen van verdachte is ontstaan. De verklaringen van [naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer] zijn onvoldoende betrouwbaar om daar doorslaggevende betekenis aan te geven, gelet op de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, de innerlijke en onderlinge tegenstrijdigheden, in samenhang met dat het dossier voldoende contra-indicaties biedt voor hun beider belastende verklaringen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair ten laste gelegde wegens, kort gezegd, het ontbreken van (voorwaardelijke) opzet op dood van [naam slachtoffer] . Daarbij is het kernargument dat [naam slachtoffer] nog leeft. Als zijn opzet er op gericht zou zijn om [naam slachtoffer] om het leven te brengen was er niets dat hem tegenhield. Meer subsidiair zijn er voorts onvoldoende aanwijzingen voor voorbedachte raad en het ten laste gelegde medeplegen. Met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte dient eveneens vrij te worden gesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Er is onvoldoende bewijs nu een bewezenverklaring voor dat feit enkel kan steunen op de verklaring van [naam slachtoffer] . Er zijn geen letselverklaringen die geweld in die periode onderschrijven, geen getuigen die letsel hebben waargenomen of verklaren dat zij het ten laste gelegde hebben waargenomen en er is geen ander bewijs voor mishandeling in deze periode.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen [naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer]
De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of de verklaringen van [naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer] betrouwbaar zijn.
De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Uit het rapport van forensisch arts W.A. Karst van 16 mei 2018 blijkt dat bij [naam slachtoffer] op 6 december 2017 in het AMC is vastgesteld dat in de linker hersenhelft sprake was van gebieden van hersenschade met hersenweefselverlies als gevolg van zuurstoftekort (infarct). Er was sprake van dergelijke infarcten op meerdere locaties in de linker hersenhelft, met name in de grijze stof aan de buitenzijde (de hersenschors), aan zowel de voorzijde, de achterzijde en mogelijk ook meer in het midden van de zijkant. Daarbij was op het scheidingsvlak tussen de grote en kleine hersenen wat bloed (bloeduitstorting) onder het harde hersenvlies. Het gevolg van de hersenschade waren verlammingsverschijnselen aan de rechter arm en het rechter been. Tevens werden er verschillende huidafwijkingen geconstateerd en netvliesbloedingen in beide ogen. Bij de huidafwijkingen vielen met name de bevindingen bij het linker oog, de linker wang en de onderrug op. Rondom het linkeroog was sprake van een onderhuidse bloeduitstorting met zwelling. Op de linkerwang was sprake van onderhuidse bloeduitstortingen in een cirkelvormig patroon. De cirkelvormige bloeduitstorting op de linkerwang vertoont daarbij het aspect van een bijtwond. Op de onderrug betrof de huidverkleuring eveneens een onderhuidse bloeduitstorting. Voor het geconstateerde hersenletsel is geen andere oorzaak gevonden dan een forse krachtsinwerking op het hoofd. De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies is (afzonderlijk beschouwd) iets waarschijnlijker bij een niet-accidentele dan bij een accidentele oorzaak. De huidletsels zijn waarschijnlijker bij een niet-accidentele dan bij een accidentele oorzaak, aldus - steeds - Karst.
De vraag is wie of wat de forse krachtsinwerking op het hoofd van [naam slachtoffer] heeft veroorzaakt.
[naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer] zijn beiden twee keer verhoord in de kindvriendelijke studio. Het eerste verhoor van [naam zus slachtoffer] vond plaats op 4 januari 2018. Zij verbleef op dat moment al bij de pleegmoeder [naam pleegmoeder] . [naam slachtoffer] is voor het eerst verhoord op 25 januari 2018. Hij was toen nog opgenomen in De Hoogstraat revalidatie. In die eerste verhoren vertellen beiden kort gezegd, niet te weten hoe [naam slachtoffer] aan zijn letsel is gekomen.
Op 17 april 2018 heeft [naam 2] , werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming een gesprek met [naam slachtoffer] in de woning van zijn pleegmoeder [naam pleegmoeder] . Aan haar vertelt [naam slachtoffer] voor het eerst dat hij is mishandeld door verdachte. [naam slachtoffer] vertelt het verhaal in zijn slaapkamer aan [naam 2] die daar alleen met hem is. Uit het verslag van het gesprek (dat als bijlage is gevoegd bij het getuigenverhoor van [naam 2] ) tussen [naam slachtoffer] en [naam 2] blijkt dat [naam slachtoffer] helemaal overstuur raakt tijdens het gesprek,
“hij huilde, schreeuwde en was over zijn hele lichaam aan het trillen”.[naam pleegmoeder] , de pleegmoeder van [naam slachtoffer] die op moment van het gesprek ook thuis is, bevestigt het beeld in haar verklaring bij de politie. Tegen haar zei [naam slachtoffer]
“Het is de vriend van mama en hij heeft mij geslagen en ook heel vaak.”Zij verklaart dat [naam slachtoffer] helemaal klam en koud werd. [naam slachtoffer] vertelt aan haar ook dat hij het niet eerder heeft gezegd omdat niemand hem geloofde en hij bang was dat zij boos op hem zou worden en hij bij haar weg zou moeten.
Op 26 april 2018 worden [naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer] voor de tweede keer in een kindvriendelijke studio gehoord. Zowel [naam slachtoffer] als [naam zus slachtoffer] wijzen dan verdachte aan als degene die het letsel bij [naam slachtoffer] heeft veroorzaakt. Blijkens hun verklaringen zou hij [naam slachtoffer] onder andere veelvuldig hebben geslagen en gegooid, waarbij [naam slachtoffer] met zijn hoofd tegen harde voorwerpen aan zou zijn gekomen. Verdachte zou daar ook bij hebben gelachen. Verdachte zou [naam slachtoffer] in zijn oog hebben geslagen en hem hebben gebeten.
De rechtbank acht deze tweede verklaringen van [naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer] in essentie betrouwbaar. De verklaringen komen op wezenlijke onderdelen overeen en zijn voldoende consistent. Daarnaast vindt de rechtbank de heftige emotionele en fysieke reactie van [naam slachtoffer] wanneer hij voor het eerst vertelt dat hij is mishandeld veelbetekenend. Dat hij zo reageert draagt bij aan de overtuiging van de rechtbank dat zijn verklaring betrouwbaar is. De rechtbank slaat daarom geen acht op de eerdere verhoren van de kinderen. Voor zover er sprake is van discrepanties in de verklaring van [naam zus slachtoffer] ziet dat niet op de essentie (dat [naam slachtoffer] is mishandeld door verdachte) en is dat naar het oordeel van de rechtbank te verklaren doordat zij slechts voor een deel uit eigen waarneming verklaart en voor een deel van [naam slachtoffer] heeft gehoord wat er is gebeurd. Voor zover de raadsman heeft gewezen op verschillen tussen [naam zus slachtoffer] en [naam slachtoffer] in de bewoordingen van hun verklaringen, verbindt de rechtbank daar geen doorslaggevende conclusies aan, reeds omdat bij [naam slachtoffer] sprake is van woordvindproblemen. Overigens is verder ook niet gebleken dat de verklaringen onjuist of onbetrouwbaar zijn. Bovendien worden de verklaringen van [naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer] ondersteund door de aard van het letsel dat bij [naam slachtoffer] is vastgesteld. De deskundige Karst heeft kennis genomen van de tweede studioverhoren van [naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer] en opgemerkt dat hun verklaringen een passende verklaring vormen voor de bevindingen omtrent het letsel bij [naam slachtoffer] . De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten dat het letsel bij [naam slachtoffer] op een andere manier kan zijn ontstaan. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de verklaringen van [naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer] zal gebruiken voor het bewijs.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens heeft te beantwoorden is of verdachte opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke vorm) [naam slachtoffer] van het leven heeft proberen te beroven.
Het bestanddeel ‘opzettelijk” omvat alle gradaties van opzet, inclusief het voorwaardelijk opzet. Bij voorwaardelijk opzet is sprake van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans. De vraag is wanneer sprake is van een aanmerkelijke kans. Volgens de Hoge Raad is dit afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal daarbij moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een aanmerkelijke kans op overlijden. Uit het rapport van deskundige Karst blijkt dat het letsel van [naam slachtoffer] is ontstaan door een forse krachtsinwerking op het hoofd. De deskundige is ter zitting gehoord en daar heeft hij verklaard dat met een dergelijke forse krachtsinwerking evengoed letsel aan de hersenen had kunnen ontstaan met een dodelijke afloop. Karst heeft toegelicht dat [naam slachtoffer] in die zin geluk heeft gehad met de locatie (grijze deel) waar het hersenversterf is ingetreden. Het letsel had evengoed op een dieper niveau kunnen intreden. Dan hadden zich ademhalingsproblemen kunnen voordoen of problemen met het hart en dan had het hersenletsel fataal kunnen zijn, aldus Karst. Het is een feit van algemene bekendheid dat letsel aan het hoofd, zeker bij jonge kinderen, hele ernstige gevolgen kan hebben. Verdachte heeft dit letsel bewust toegebracht bij [naam slachtoffer] . De gedragingen van verdachte, het herhaaldelijk tegen het hoofd van [naam slachtoffer] stompen en hem met zijn hoofd tegen de grond, de muur en anderszins gooien, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van ernstig hoofdletsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam slachtoffer] zou komen te overlijden.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. De rechtbank acht poging doodslag bewezen en overweegt dat sprake is van (ten minste voorwaardelijk) opzet op het van het leven beroven van zijn stiefkind [naam slachtoffer] .
Periode
De rechtbank ziet aanleiding om de ten laste gelegde periode, anders dan de officier van justitie, te stellen op 15 november 2017 tot en met 6 december 2017. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij de door W.A. Karst genoemde termijn van ongeveer twee weken voor de eerste constatering van het letsel, als termijn waarbinnen het letsel moet zijn ontstaan/toegebracht.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde, poging doodslag van [naam slachtoffer] . Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank de onderdelen ‘met voorbedachten rade’ en ‘het tezamen en in vereniging plegen’ niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft evenmin aanwijzingen dat dit feit in Den Haag dan wel Eindhoven heeft plaatsgevonden en zal verdachte ook hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen over de betrouwbaarheid van de verklaringen en op grond van de bewijsmiddelen, bewezen kan worden dat verdachte [naam slachtoffer] gedurende een langere periode ernstig heeft mishandeld. Ook hier acht de rechtbank de onderdelen ‘met voorbedachten rade’ en ‘het tezamen en in vereniging plegen’ niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank merkt nog op dat de omstandigheid dat er geen signalen met betrekking tot mishandeling uit de omgeving van [naam slachtoffer] zijn geweest, nog niet maakt dat er geen kindermishandeling is gepleegd.
3.4.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017258047 van 20 december 2017, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] , met bijlage, (doorgenummerde pagina’s 3 1 001 – 3 1 003).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 19 december 2017 heeft de vertrouwensarts van Veilig Thuis Amsterdam-Amstelland, aan het politiebureau Elandsgracht te Amsterdam, een melding gedaan van vermoedelijke mishandeling van [naam slachtoffer] .
Op 5 december 2017 (
de rechtbank begrijpt 6 december 2017) is [naam slachtoffer] opgenomen in het AMC te Amsterdam. Op dat moment was er een halfzijdige lichamelijke verlamming aan de rechterzijde. Afasie en daarnaast ook hematomen op zijn hele hoofd, aan een arm en aan een flank. [naam slachtoffer] is vervolgens opgenomen op de IC.
Na uitgebreide consultatie van het Leck: kinderneurologen, kinderradiologen, vertrouwensartsen, kinderartsen kindermishandeling en andere experts op het gebied van dit letsel bij kinderen en gesprekken met ouders concludeert de behandeld arts dat er geen medische verklaring en geen verklaring van een accidentele toedracht gevonden kan worden bij dit letsel.
2. Een geschrift, zijnde het rapport ‘Medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van een vermoeden van toegebracht letsel bij een minderjarige’, met zaaknummer 2018.01.11.093 van 16 mei 2018, opgesteld door W.A. Karst, forensisch arts KNMG, als deskundige verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (doorgenummerde pagina’s 3 28 01 – 3 28 17).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Bij [naam slachtoffer] werd op 6 december 2017 vastgesteld dat in de linker hersenhelft sprake was van gebieden van hersenschade met hersenweefselverlies als gevolg van zuurstoftekort (infarct). Er was sprake van dergelijke infarcten op meerdere locaties in de linker hersenhelft, met name van de grijze stof aan de buitenzijde (de hersenschors), aan zowel de voorzijde, de achterzijde en mogelijk ook meer in het midden van de zijkant. Daarbij was op het scheidingsvlak tussen de grote en kleine hersenen wat bloed onder het harde hersenvlies.
Het gevolg van de hersenschade waren verlammingsverschijnselen aan de rechter arm en het rechter been.
Voor het geconstateerde hersenletsel is geen andere oorzaak gevonden dan een forse krachtsinwerking op het hoofd. De benodigde kracht lijkt hierbij behoorlijk groot te moeten zijn geweest. De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies is daarbij
iets waarschijnlijkerbij een niet-accidentele dan bij een accidentele oorzaak.
Bij [naam slachtoffer] werden bij de ziekenhuisopname op 6 december 2017 verschillende huidafwijkingen geconstateerd. In het gelaat vielen met name de bevindingen bij het linker oog, de linker wang en de onderrug op. Onderhuidse bloedingen ontstaan doorgaans door botsende en/of samendrukkende krachtinwerking van buitenaf.
De huidletsels zijn
waarschijnlijkerbij een niet-accidentele dan bij een accidentele oorzaak (waarbij een accidentele oorzaak voor het letsel aan de linker wang vrijwel onmogelijk is, als het een bijtwond betreft).
De beschreven verklaringen van [naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer] (hard slaan tegen het gezicht en de andere lichaamslocaties, het gooien van [naam slachtoffer] tegen de vloer en/of meubels en het bijten in de wang) vormen een passende verklaring voor het geheel aan bevindingen.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam slachtoffer] in kindvriendelijke studio met nummer 2017258047 van 8 mei 2018(verhoor afgenomen op 26 april 2018),in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pagina’s 4 30 01- 4 30 36).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam slachtoffer] ( [naam slachtoffer] ), zakelijk weergegeven:
I = Interviewer
G = Gehoorde
( [naam slachtoffer] )
I: Maar hoe gaat het nu met jou, nadat je hier geweest bent?
G: Nou… Niet echt.
I: Niet echt. En vertel ‘s, wat bedoel je daar precies mee?
G: Dat ik de vorige keer zei dat m’n vriend van m’n moeder toch lief was?
I: Ja.
G: Maar dat was niet zo.
I: Dat was niet zo.
G: Hij zei dat, maar hij deed het niet bij [naam zus slachtoffer] en niet bij m’n moeder. Maar bij, bij mij alleen. Hij ging me ook heel vaak gooien en slaan. (…).
I: Ja.
G: En hij ging me ’s nachts ook heel veel slaan.
I: Ja.
G: Toen werd ik wakker. En, en toen ging ik weer ha! En toen en, en toen deed ie zo snel eh houdt m’n mond dicht. En hij zei eh ’s avonds ga ik je mond twee keer met Duct tape je mond vastmaken. En daarvan eh maar hij deed het niet, maar… En hij ging slaan, maar m’n vader. Maar m’n vriend z’n moeder niet, Hoppetee op de grond. En hij zei en eh en ik en hij duwde me over eh iets heen en toen zei hij, niet daar tegenaan, terwijl hij het zelf… En toen ging ie ook nog giga lachen. En dat vond ik niet leuk.
(..)
G: Nou, ik denk dat die ongeluk door hem komt. Ik denk door die, dat die ongeluk door hem komt. Omdat hij me gewoon ging gooien en hij ging me keihard in m’n oog slaan.
I: Ja.
G: Toen deed het heel zeer. En toen was hij ook een beetje dicht.
I: Ja.
G: En toen moest ik er ijs op hebben.
(..)
I: Hmhm. En als ie dan ging gooien, wat deed ie dan met jou?
G: Hij ging me in elkaar rammelen.
I: En vertel daar ’s alles over, hoe ging dat dan precies?
G: Eh dat hij, dat ik op de vloer ging en toen ging ie een klap geven en toen ging ie me weer gooien. En hij ging me op één dag heel veel of eh heel vaak gooien.
I: O ja. Weet jij nog wat er op de vloer lag?
G: Nee. En toen was er allemaal bloed.
(..)
I: Hmhm. En je zegt en dan ging ie slaan. En waar ging ie jou, waar begon ie jou te slaan dan?
G: Eh m’n wangen, hier. En ook nog op m’n gezicht. Ja en in m’n buik. Ja en dat was het denk ik.
I: En waar sloeg hij mee?
G: Met z’n vuist en met z’n hand. (…)
(..)
I: En hoe kwam het dat je in het ziekenhuis lag dan?
G: Ja, ik denk dat het door hem komt. Door de vriend van m’n moeder.
I: Dat denk jij. En hoe komt het dat je dat denkt?
G: Ja, omdat ie me slaat. En omdat hij me gooit. Ja en eh en hij gooit en hij slaat me heel hard in m’n buik. En dat ik bijna moest overgeven.
(..)
G: Dat komt niet door omdat ik misselijk ben maar dat komt door hem, dat hij me heel hard in m’n buik ging slaan.
(..)
I: Dat weet je nog. En hoe vaak sloeg hij je dan in je buik?
G: Vaak. En maar hij ging me wel elke dag slaan.
4. Een proces-verbaal van tweede studioverhoor [naam zus slachtoffer] met nummer 2017258047 van 3 augustus 2018(verhoor afgenomen op 26 april 2018), in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 3] (doorgenummerde pagina’s 4 35 01- 4 35 40).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam zus slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
I = Interviewer
G = Gehoorde
( [naam zus slachtoffer] )
G: Nou, hoe het is gebeurd dat mijn broertje een herseninfarct heeft gekregen.
I: Nou, vertel daar ’s alles over.
G: Nou, het gebeurde zo. Wij waren thuis. Wij gingen slapen. En eh toen eh werd ik ’s avond werd ik wakker, een beetje ’s nachts, ’s avonds was het. En toen keek ik opzij. Mijn broertje sliep, die heet [naam slachtoffer] , trouwens. En die eh die sliep niet. Die was gewoon staand op de grond. En mama’s vriend die was ‘m aan het slaan. En dat gebeurde de hele nacht. Niet de hele nacht, elke dag bedoel ik. (…)
(..)
I: En dan heb ik ook nog vragen. Hè? Ja. Hé, vertel ’s van die ene keer dat je het zo heel goed weer, vertel daar nou ’s alles van. Hoe ging dat dan?
G: Nou, ik werd in brag geba… Bad gebracht wou ik zeggen, bed gebracht, bedoel ik. En eh wij gingen toen slapen. En toen eh had ik heel erge dorst, ’s nachts. En eh toen eh keek ik of [naam slachtoffer] sliep. Maar in plaats van dat hij sliep, was ie gewoon aan het staan op de vloer. En dan eh stond er ook nog een tas, achter hem. En hij werd ook nog gegooid. Dus opgetild en gegooid. Met z’n hoofd op de grond. Met z’n hoofd tegen de muur en met z’n hoofd tegen keiharde bedleuning. (…)
I: Dat je zegt dat je het echt heel goed zelf hebt gezien hè.
G: Ja.
(..)
G: En toen eh toen gluurde ik zo een klein beetje. En toen zag ik mijn moeders vriend en zag ik [naam slachtoffer] . En toen zag ik mijn moeders vriend had dan [naam slachtoffer] vast en die sloeg hem dan met de, met z’n rechterhand.
(..)
G: Oké. Dan had ie ‘m zo met z’n linkerhand vast. En dan was, zijn rechterhand was gewoon vrij. En, en dit is mijn rechterhand. En toen sloe… Au. Toen sloeg ie zo op z’n gezicht, zo en …
I: O. En wat zei, wat zei eh…
G: … pang op z’n buik, in z’n buik…
I: En maar…
G:… en op z’n rug.
(..)
G: Nou kijk, het gebeurde zo, het gebeurde nog, het gebeurde niet in januari. In januari kenden we hem nog niet. Maar in februari gebeurde het niet, in maart gebeurde het niet, maar in april, mei eh en de rest van de maand gebeurde het wel.
I: Hm, oké, oké.
G: En dat dikke oog komt ook eigenlijk niet door een mug.
I: O?
G: Die komt gewoon door een keiharde vuist in z’n oog.
(..)
I: Wat is dan het ergste wat je echt hebt gezien? Wat zeg je van nou, dat vond ik zo…
G: In z’n buik en in z’n oog. En op z’n rug.
I: En hoe deed ie dat dan op z’n rug?
G: Vuist.
I: O, met z’n vuist. Maar en hoe kan het dan er hier denk je een bloeding komt?
G: Ik denk door, door het gooien.
I: Door het gooien.
G: Ja, want hij werd elke dag werd ie gegooid.
Ten aanzien van feit 2:
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam slachtoffer] in kindvriendelijke studio met nummer 2017258047 van 8 mei 2018, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pagina’s 4 30 01- 4 30 36).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam slachtoffer] ( [naam slachtoffer] ), zakelijk weergegeven:
I = Interviewer
G = Gehoorde
( [naam slachtoffer] )
G: En toen, we gingen ook nog op een verjaardag van de vriend van m’n moeder z’n kant. Dat was wel leuk, maar toen dingen we daar ook douchen, dat mocht (…). En toen gingen we daar ook aankleden en toen ging ie in een kamer waar m’n neef slaapt, toen was [naam zus slachtoffer] stiekem effe aan het kijken. Dat vond ik wel eh goed van haar.
I: Ja.
G. En hij ging me ook klappen geven dan.
(..)
I: In de huiskamer ja. Weet je nog op welk adres dat is in Den Haag, waar dat gebeurd was? Hé en jij zegt van nou, toen ging eh [naam zus slachtoffer] met mama die gingen zich mooi aankleden en die gingen naar de kerk. En wat deed jij toen?
G: Toen kreeg ik eerst klappen en toen gingen we daar naar toe.
I: En hoe kwam het dat je klappen kreeg dan?
G: Ja, dat weet ik niet. En toen ging hard en die bank was ook keihard. En toen ging hij keihard tegen die bank aangooien.
I: O. En waarmee kwam je tegen die bank aan dan?
G: Tegen, met m’n kop.
(..)
I: Hmhm. Ja. En welke verjaardag was dat, van die keer dat je daar ook ging douchen? Wie was er toen jarig?
G: M’n neef. Van eh een vriend van m’n moeder z’n kant.
I: O ja. En hoe heet die neef dan?
G. [naam neef] .
(..)
I: Oké, dus je ging naar de kamer van [naam neef] . En wat is daar gebeurd in die kamer van [naam neef] ?
G: Toen ging ik steeds achteruit, omdat ie me ging slaan.
(..)
I: O ja. Ja. Ja. En weet je ook waar dat huis is, in welke plaats?
G: Eindhoven.
6. Een proces-verbaal van tweede studioverhoor [naam zus slachtoffer] met nummer 2017258047 van 3 augustus 2018(verhoor afgenomen op 26 april 2018), in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 3] (doorgenummerde pagina’s 4 35 01- 4 35 40).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam zus slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
I = Interviewer
G = Gehoorde
( [naam zus slachtoffer] )
G: Nou, hij werd gekust. En eh op een gegeven moment zuigt hij ook, op een of andere manier. In plaats van zuigen was het bijten wat hij deed. En…
I: Hoe weet je dat?
G: Omdat ik, zelf toen ik thuiskwam zag ik een klein beetje een tandafdruk van eh hem. En toen eh vroeg ik aan [naam slachtoffer] wat is er gebeurd? En toen zei hij ik ben gebeten op m’n wang. (…)
(..)
I: En waar staat die mandir?
G: In Den Haag.
I: O, die staat helemaal in Den Haag.
G. Ja.
I: En waar bleven [naam slachtoffer] en de vriend…
G: Die, die kwamen wat later. Want [naam slachtoffer] was nog lekker aan het slapen.
(..)
I: Zijn d’r ook andere plekken waar het is gebeurd? Dat ie werd geslagen?
G: Dat slaan?
I: Ja.
G: En ja. Bij de zus van m’n moeders vriend gebeurt het ook wel ‘s. Maar dan gaan we daar logeren en dan wordt ie, dan wordt [naam slachtoffer] ook geslagen. En…
I: Waar woont die dan, die zus van de moeders vriend?
G: In Eindhoven.
(..)
I: Want je was ook bij Den Haag. Is het daar gebeurd?
G: Ja in Den Haag is het ook gebeurd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 15 november 2017 tot en met 6 december 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn stiefkind [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) van het leven te beroven,
[naam slachtoffer] bij zijn lichaam heeft vastgepakt en/of
hem met kracht met zijn hoofd althans lichaam tegen de grond heeft gegooid en/of
tegen een muur heeft gegooid en/of
tegen een bed of bedrand heeft gegooid en/of
tegen zijn oog en/of gezicht en/of hoofd heeft gestompt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
in de periode van 1 april 2017 tot en met 6 december 2017 te Amsterdam en/of te 's-Gravenhage en/of te Eindhoven, opzettelijk zijn stiefkind of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, genaamd [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) heeft mishandeld door met dat opzet,
[naam slachtoffer] bij zijn lichaam vast te pakken en/of
hem met kracht met zijn hoofd althans lichaam tegen de grond te gooien en/of
tegen een muur te gooien en/of
tegen een bed of bedrand te gooien en/of
tegen een harde bank te gooien en/of
tegen zijn oog en/of gezicht en/of hoofd te stompen en/of
te slaan en/of te stompen in zijn buik en/of
te slaan en/of te stompen tegen zijn rug en/of tegen zijn benen althans tegen het lichaam en/of
te bijten in zijn wang.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij de rechtbank verzocht aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank toekomt aan de oplegging van straf, geen TBS-maatregel op te leggen. Er bestaat geen causaal verband tussen een eventuele stoornis en het ten laste gelegde, qua recidive is er een laag risicoprofiel en er is niet of nauwelijks onderzoek gedaan naar andere mogelijkheden om een dergelijk risico, voor zover aanwezig, weg te nemen. Voorts heeft de verdediging verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur langer is dan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De strafverzwarende kwalificatie wordt ruimschoots verdisconteerd in de straf van drie maanden die de LOVS-richtlijn voorschrijft voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft [naam slachtoffer] , een kind van destijds 7 jaar oud, dermate ernstig mishandeld dat hij met uitvalsverschijnselen - ten gevolge van hersenletsel - op de Intensive Care opgenomen moest worden. De mishandelingen hebben bij herhaling plaatsgevonden en hebben ernstig letsel bij de weerloze [naam slachtoffer] veroorzaakt. De mishandelingen hebben zich afgespeeld in huiselijk kring, verdachte had (en heeft) immers een relatie met de moeder van [naam slachtoffer] . Juist in huiselijke kring heeft een kind bescherming en veiligheid nodig. Van bescherming noch veiligheid was echter sprake. Kindermishandeling is een zeer ernstige vorm van mishandeling en verdachte heeft door zijn handelen de psychische en lichamelijke integriteit van zijn stiefzoon, welke naar eigen zeggen als zijn eigen kind voor hem was, in ernstige mate geschonden. Kinderen zijn volledig afhankelijk van hun ouders/opvoeders en hebben niet de feitelijke mogelijkheden om zich aan mishandelingen te onttrekken. Verdachte heeft met zijn handelen [naam slachtoffer] in zijn mogelijkheden een evenwichtige en onbezorgde jeugd door te maken ernstig beperkt en zijn ontwikkeling ernstig geschaad. Bovendien is niet uit te sluiten dat [naam slachtoffer] ook op lange termijn nog de nadelige gevolgen van het handelen van verdachte in zijn persoonlijke leven zal ondervinden. Uit de stukken over het huidig functioneren van [naam slachtoffer] blijkt dat hij ernstig is getraumatiseerd door de gebeurtenissen en dat hij achterstand heeft op school ten opzichte van leeftijdsgenootjes. De gevolgen van het handelen van verdachte zijn onomkeerbaar en grijpen daarnaast ook diep in in het leven van zijn naaste familieleden, zoals treffend is verwoord in de slachtofferverklaring van zijn vader ter terechtzitting. Dat verdachte zonder enige aanleiding, soms zelfs in de nacht, een weerloos kind zo ernstig heeft toegetakeld en er mogelijk zelfs van genoot rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Straf
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur in beginsel op zijn plaats. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van twee jaren met aftrek van voorarrest passend. De rechtbank ziet wat het opleggen van een gevangenisstraf betreft aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie omdat een behandeling in het kader van een op te leggen maatregel, zoals hieronder wordt overwogen, voor de rechtbank prevaleert boven een langere gevangenisstraf.
Maatregel
De rechtbank is van oordeel dat naast de op te leggen gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: TBS) dient te worden opgelegd.
Ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens
De maatregel van TBS met dwangverpleging kan alleen worden opgelegd als is vastgesteld dat bij een verdachte tijdens het begaan van de strafbare feiten een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Niet is vereist dat het bewezen verklaarde het gevolg is van de geestesgesteldheid van de verdachte.
Verdachte heeft, nadat hij in juli 2018 aan een onderzoek door twee gedragskundigen heeft meegewerkt, geweigerd zijn medewerking aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum te verlenen. Op grond van artikel 37a, derde lid, in samenhang met artikel 37, derde lid, Sr kan TBS met dwangverpleging ook worden opgelegd indien betrokkene weigert medewerking te verlenen aan onderzoek. Hieruit volgt dat de wetgever kennelijk bedoeld heeft dat een rechter ook zonder deskundigenadvies een geestelijke stoornis kan vaststellen. Nog steeds blijft vereist, dat door de rechter wordt vastgesteld dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte onder meer acht geslagen op de volgende stukken:
  • Pro Justitia rapport Psychologisch onderzoek van 19 juli 2018 van GZ-psycholoog M.H. de Groot;
  • Pro Justitia rapport Psychiatrisch onderzoek van 20 juli 2018 van psychiater E. Mutter;
  • Pro Justitia rapport, Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, van 15 februari 2019 van psychiater T. den Boer en klinisch psycholoog E.J. Muller;
  • Reclasseringsadvies van 25 april 2019 van M.T. Benghanem.
In het rapport van 19 juli 2018 concludeert GZ-psycholoog M.H. de Groot, samengevat, dat op grond van onderhavig onderzoek niet duidelijk en objectief persoonlijkheidsproblematiek vastgesteld kan worden, maar tegelijkertijd dient daarbij vermeld te worden dat verdachte zich niet gemakkelijk laat onderzoeken en geen volledige openheid van zaken geeft. Niet uit te sluiten is dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, mogelijk met antisociale en/of narcistische trekken.
Uit het rapport van psychiater E. Mutter van 20 juli 2019 komt naar voren dat hoewel verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek, dit uiteindelijk toch gemankeerd is. Verdachte schetst een niet-realistisch rooskleurig beeld en geeft beperkt antwoord op verdiepende (kritische) vragen. Er is daardoor sprake van onvoldoende diepgang. De indruk bestaat dat de maskerende presentatie onderdeel uitmaakt van verdachtes pathologie. Bij verdachte is sprake van antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken, onduidelijk is gebleven of er ook gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. Deze persoonlijkheidstrekken waren ook aanwezig tijdens het ten laste gelegde.
Psychiater T. den Boer en psycholoog E.J. Muller stellen in het rapport van 15 februari 2019, samengevat, dat hoewel verdachte weigert mee te werken aan het onderzoek hij desondanks deel neemt aan activiteiten op de afdeling en enkele gesprekken met de onderzoekers aangaat. Er zijn geen aanwijzingen voor een actuele psychische ontregeling of een ernstige psychiatrische aandoening. Wel valt een grote discrepantie op tussen de zelfpresentatie van verdachte en de informatie die uit zijn levensloop en de bevindingen tijdens het onderzoek naar voren komt. In tegenstelling tot wat verdachte doet voorkomen, moet worden geconstateerd dat hij op meerdere sociaal-maatschappelijke terreinen, waaronder werk en inkomen, netwerk en relaties, huisvesting en financiën, zijn leven niet goed op orde heeft. De discrepantie tussen zijn zelfpresentatie en zijn feitelijke omstandigheden is een situatie die reeds langere tijd bestaat en gezien kan worden als een in verdachte verankerde manier van omgaan met zijn omgeving. De omvang van het patroon dat wordt waargenomen waarbij verdachte zich anders voordoet (zowel op detailniveau in de communicatie als in het voorwenden van een ander beroep of ziekte) en de discrepantie met zijn werkelijke sociaal-maatschappelijke situatie, leidt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van enige mate van psychopathologie in de vorm van een gebrekkige ontwikkeling.
Ter terechtzitting hebben T. den Boer en E.J. Muller hun bevindingen uit voornoemd rapport nader toegelicht en vragen beantwoord. T. den Boer heeft onder andere verklaard dat een autisme spectrum stoornis niet valt uit te sluiten en dat er mogelijk problemen zijn ten aanzien van intelligentie in de zin van overschatting van hemzelf en door anderen.
Met inachtneming van de beschouwingen van de voornoemde gedragsdeskundigen, welke de rechtbank overneemt, stelt de rechtbank vast dat verdachte onwaarheden verkondigt om een positief beeld van zichzelf en zijn situatie te schetsen en dat dat een langer durend patroon in zijn leven is. Gelet op de structurele aard van de problematiek komt de rechtbank, alles afwegende, tot het oordeel dat in voldoende mate aannemelijk is dat bij verdachte ook ten tijde van het begaan van de ten laste gelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling. Het is verder juridisch niet relevant in welke mate verdachte door voornoemde gebrekkige ontwikkeling is beïnvloed, nu volgens vaste jurisprudentie slechts is vereist de gelijktijdigheid van het bestaan van de gebrekkige ontwikkeling en het begaan van de feiten. En daarvan is volgens de rechtbank sprake. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. De rechtbank acht de gebrekkige ontwikkeling (en mogelijke stoornissen) zodanig, dat zij het onverantwoord vindt om verdachte zonder adequate behandeling terug te laten keren in de maatschappij. De rechtbank sluit geenszins uit dat verdachte in de toekomst opnieuw naar geweld zal grijpen tegenover kinderen of andere weerloze slachtoffers en zodoende nieuwe slachtoffers zal maken. De mishandeling heeft immers gedurende langere tijd plaatsgevonden en er is geen enkele verklaring voor het gedrag van verdachte. Het dossier bevat niet alleen geen aanknopingspunten voor het veronderstellen van een concrete aanleiding zoals bijvoorbeeld een incident of lastig gedrag voor de mishandeling, uit het dossier valt zelfs op te maken dat verdachte mogelijk plezier beleefde aan de mishandeling. Dit terwijl inzicht in zijn handelen en motivatie tot gedragsverandering volledig lijken te ontbreken bij verdachte. Verdachte ziet naar eigen zeggen geen enkele noodzaak om zijn leven te veranderen, terwijl toch vaststaat dat hij disfunctioneert op vele levensgebieden. De ongrijpbare houding en uitlatingen van verdachte acht de rechtbank zorgwekkend.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een TBS-maatregel met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarvoor zijn doorslaggevend de ernst van de feiten waarvoor verdachte in deze zaak wordt veroordeeld en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor weergegeven. Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank weegt daarbij voorts mee dat verdachte geen enkele empathie toont, er onvoldoende zicht is op wat de drijfveer is van zijn gedrag en hij zonder enige aanleiding tot zulke heftige vormen van geweld komt en daar kennelijk plezier aan lijkt te beleven. Verdachte heeft door zijn weigering medewerking te verlenen aan met het oog op rapportage door gedragsdeskundigen te verrichten onderzoek, iedere opening naar een onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van het recidivegevaar, zoals bijvoorbeeld een TBS met voorwaarden, onmogelijk gemaakt.
De bewezengeachte feiten betreffen elk een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging eist.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat vanwege de op te leggen maatregel het door de advocaat van de benadeelde partij verzochte contactverbod niet passend wordt geacht.

8.Beslag

Onder verdachte zijn, blijkens de beslaglijst van 12 april 2019, de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Zaktelefoon, IPHONE (5542739)
2 1 STK Zaktelefoon, IPHONE (5542740)
4 1 STK USB-stick, memorykaart (5542745)
7 1.00 STK Computer, LENOVO (5542757)
11 1.00 STK Zaktelefoon, APPLE 4 (5573273)
12 1.00 STK Zaktelefoon, APPLE (5573271)
De rechtbank zal bepalen dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen worden geretourneerd aan verdachte.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam slachtoffer] , in deze procedure wettelijk vertegenwoordigd door de bijzondere curator, mr. S.J. van der Woude, en zijn biologische vader, vordert in totaal € 12.223,- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit € 1.033,- aan ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding, € 100,- aan reiskosten, € 5.000,- aan medische kosten, € 6.000,- aan deskundigenonderzoek en € 90,- aan kosten voor opvragen van medische informatie en
€ 35.000,- aan immateriële schadevergoeding (smartengeld), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De posten medische kosten en medische informatie worden gevorderd ter veiligstelling van de rechten in hoger beroep.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot algehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het begroten van dergelijke complexe schade onevenredig belastend is voor dit strafgeding. Subsidiair dient er geen rekening te worden gehouden met een verhoging van smartengeldbedragen, louter omdat daarvoor in de wetenschap een pleidooi wordt gehouden. Ten aanzien van de materiële schadeposten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding. De gevraagde vergoeding voor reiskosten moet worden afgewezen omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd en daarnaast niet te kwalificeren zijn als materiële schade. De medische kosten, kosten voor deskundigenonderzoek en de kosten voor medische informatie betreffen toekomstige schade en komen niet voor vergoeding in aanmerking en de benadeelde partij dient ten aanzien van deze posten daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde materiële schade met betrekking tot ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding van € 1.033,- acht de rechtbank volledig toewijsbaar.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De reiskosten zijn onvoldoende onderbouwd. De medische kosten, kosten voor deskundigenonderzoek en de kosten voor het opvragen van medische informatie zien op toekomstige schade en kunnen daarom in deze procedure niet voor toewijzing in aanmerking komen. Het zijn posten die zich nog niet gerealiseerd hebben en waar om die reden te veel onzekerheid over is.
Immateriële schade (smartengeld)
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van een ernstig hersenletsel waardoor hij beperkingen in zijn dagelijks functioneren en op school ondervindt. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade nu er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn psychische en lichamelijke integriteit. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt genoegzaam uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken dat het leven van [naam slachtoffer] sinds de (structurele) mishandelingen volledig is veranderd. Anders dan de advocaat van de benadeelde partij heeft bepleit is de rechtbank echter van oordeel dat het overgrote deel van de vordering buiten deze procedure valt, nu de daadwerkelijke effecten en geleden schade nog niet exact vast te stellen zijn. De behandeling van de vordering levert voor de gevolgen die nog niet zijn vast te stellen een onevenredige belasting van het strafgeding op. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de vordering toe te wijzen nu vaststaat dat er ook op dit moment weldegelijk schade is. [naam slachtoffer] heeft niet alleen ten tijde van de gedragingen van verdachte een vreselijke periode beleefd, maar heeft ook daarna een hele zware tijd gehad met ziekenhuisopname, revalidatie en verblijf op tijdelijke adressen bij pleegouders. Hij ondervindt nog altijd psychische en fysieke gevolgen van het geweld dat door verdachte is gebruikt. De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding op dit moment op € 10.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
Het toegewezen bedrag – van in totaal € 11.033,- – dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 6 december 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair
-
poging doodslag;
ten aanzien van feit 2
-
mishandeling, begaan tegen het kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorende tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van twee (2) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Zaktelefoon, IPHONE (5542739)
2 1 STK Zaktelefoon, IPHONE (5542740)
4 1 STK USB-stick, memorykaart (5542745)
7 1.00 STK Computer, LENOVO (5542757)
11 1.00 STK Zaktelefoon, APPLE 4 (5573273)
12 1.00 STK Zaktelefoon, APPLE (5573271)
Wijst de vordering van [naam slachtoffer] , toe tot € 11.033,- (elfduizend drieëndertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 6 december 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op, aan de staat, ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen de som van € 11.033,- (elfduizend drieëndertig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 6 december 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 85 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. M.E.A. Nijssen en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 mei 2019.