ECLI:NL:RBAMS:2019:3650

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
7459078 CV EXPL 19-918
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de kwaliteit van een bed en rugklachten van de consument

In deze zaak vordert eiser, een consument, dat de gedaagde, Bröring Slaapcomfort B.V., hem een bedrag van € 7.237,50 terugbetaalt, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Eiser heeft in 2014 een tweepersoons boxspring gekocht bij Bröring, maar heeft sinds 2017 opnieuw rugklachten ervaren. Hij stelt dat deze klachten te wijten zijn aan het matras dat hij heeft aangeschaft. Eiser heeft in de procedure onvoldoende bewijs geleverd dat zijn rugklachten het gevolg zijn van het matras. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat het bed niet voldeed aan de verwachtingen die hij op basis van de koopovereenkomst mocht hebben. De rechter heeft geoordeeld dat de rugklachten van eiser niet zonder meer aan het bed kunnen worden toegeschreven, aangezien rugklachten door verschillende factoren kunnen worden veroorzaakt. De vordering van eiser is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van Bröring, die zijn begroot op € 600,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7459078 CV EXPL 19-918
vonnis van: 20 mei 2019

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser,
nader te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BRÖRING SLAAPCOMFORT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen: Bröring,
gemachtigde: mr. H. Wolters.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- de dagvaarding van 7 december 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het instructievonnis van 25 februari 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 3 april 2019. [eiser] is verschenen. Namens Bröring is [naam commercieel manager] verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.
Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.1.
Vanwege rugklachten, die zich vooral tijdens en direct na het slapen manifesteerden, heeft [eiser] begin 2014 besloten te investeren in een goed bed.
1.2.
[eiser] en zijn echtgenote zijn daarop naar de beddenspeciaalzaak van Bröring aan het [adres] te [plaats] gegaan en zijn aldaar te woord gestaan door haar commercieel manager, [naam commercieel manager] .
1.3.
Op 20/21 maart 2014 is een koopovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen met betrekking tot twee matrassen en een tweepersoons boxspring van Vispring Limited ten bedrage van in totaal € 12.250,00 inclusief btw. Op 20 mei 2014 is het bed aan [eiser] geleverd en door hem (het restant van het aankoopbedrag) betaald.
1.4.
Vanaf het najaar van 2017 heeft [eiser] weer rugklachten. [eiser] heeft hierover bij Bröring geklaagd.
1.5.
In eerste instantie is [eiser] geadviseerd een opgevouwen handdoek onder het matras te gebruiken en zijn dunne kussens meegegeven.
1.6.
Op 12 februari 2018 heeft [naam commercieel manager] het bed bij [eiser] thuis bekeken.
1.7.
Op 10 april 2018 heeft een vertegenwoordiger van de leverancier van het bed Vispring, [naam vertegenwoordiger] , eveneens het bed bij een huisbezoek aan [eiser] bekeken. Hij schrijft bij e-mail van 8 juni 2018 aan [naam commercieel manager] van Bröring:
“(…) Ik heb een bezoek gebracht aan jullie klant de familie [eiser] . Na een gesprek met meneer [eiser] denk ik dat de oplossing niet bij een nieuw matras ligt welke klant heeft, het matras vertoond geen kuilvorming en zal iets soepeler geworden zijn door gebruik wat normaal is voor elk matras welk merk dan ook.
Meneer [eiser] slaapt niet goed en heeft inmiddels een nieuw matras gekocht waar hij wel goed op slaapt van een ander merk. Wellicht heeft de klant de verkeerde keus gemaakt met het kopen van zijn Vispring matras, dat is natuurlijk mogelijk. We hebben binnen 90 dagen de comfort Pledge en we zijn bereid tot een oplossing te komen maar het vergoeden van het hele matras zal niet eerlijk zijn naar Vispring en zal de klant ook niet helpen want de “klachten” gaan terug komen gezien het matras gebruikt en dus iets soepeler gaat worden.
Wij willen voorstellen de klant een korting te geven van 50% op een nieuw matras binnen onze collectie, enkele vanwege coulance en niet omdat het een terechte klacht is. (…)”
1.8.
Dit bericht is door Bröring doorgestuurd aan [eiser] .
1.9.
[eiser] heeft vervolgens per e-mail laten weten hiermee niet akkoord te gaan.
1.10.
Bij e-mailbericht van 23 augustus 2018 heeft Bröring vervolgens medegedeeld:
“(…) Bij Bröring gaan wij voor maximale klant tevredenheid, het spijt me oprecht dat u dit niet heeft ervaren en sta vanzelfsprekend open om dit met u alsnog te bewerkstelligen.
Doordat zelfs de wetenschap over lichamelijke ongemakken zeer complex is en er meerdere externe factoren kunnen meespelen blijft de oorzaak van uw mindere ervaring een groot grijs gebied.
Toch wil ik uit coulance graag iets voor u betekenen. Daar u al tevreden bent met het matras dat u elders heeft aangekocht, kan ik u op dit vlak helaas niets meer aanbieden.
In alle bescheidenheid zou ik u graag een overnachting willen aanbieden in Hotel Merlet, een prachtig hotel in Schoorl. Ik hoop dat ik u hiermee een plezier kan doen, ik hoor graag van u. (…)”
1.11.
Met dit aanbod is [eiser] niet akkoord gegaan.
1.12.
Bij brief van 9 juli 2018 heeft Bröring uiteindelijk de klacht van [eiser] integraal afgewezen.

Geschil

2. [eiser] vordert dat Bröring, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, zal worden veroordeeld tot betaling van € 7.237,50, te vermeerderen met de wettelijke rente van 4% vanaf 27 november 2018 en met de proceskosten.
3. [eiser] stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat het bed niet voldoet aan de verwachtingen die hij, als consument, op basis van de koopovereenkomst van het bed mocht hebben; in het matras is al na drie jaar kuilvorming ontstaan en zijn zijn rugklachten teruggekomen. Hij heeft bij het aankoopgesprek meteen melding gemaakt van zijn rugklachten en mocht er dan ook op vertrouwen dat het geadviseerde bed en matras, zeker gelet op het aanzienlijke aankoopbedrag, ervoor zouden zorgen dat hij niet al na iets meer dan drie jaar weer geconfronteerd zou worden met rugklachten en dat er een kuil in het matras zou ontstaan. [eiser] vordert daarom de helft van de koopsom € 6.125,00 terug, vermeerderd met € 1.112,50 aan rente hierover vanaf de aankoopdatum.
4. Bröring heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen, zal hieronder voor zover van belang, nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. Ingevolge artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek dient een afgeleverde zaak aan de overeenkomst te beantwoorden. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededeling die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
6. Bröring betwist dat het bed niet voldoet aan de verwachtingen. Zij en de vertegenwoordiger van de leverancier van het bed hebben het bed in 2018 onderzocht en hebben geen afwijkingen gevonden, behoudens de normale slijtage door gebruik; het in enige mate soepeler worden van het matras door gebruik van drie jaren.
7. Hiertegenover heeft [eiser] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat zijn rugklachten te wijten zijn aan het matras, of dat het bed anderszins niet voldeed aan hetgeen hij mocht verwachten op basis van de koopovereenkomst. Hij heeft niet nader toegelicht, bijvoorbeeld met foto’s of een deskundigenonderzoek dat het matras een kuil had, noch aangetoond dat deze niet voldeed aan hetgeen hij mocht verwachten van het matras.
8. Ook als [eiser] bij het aankoopgesprek melding heeft gemaakt van zijn rugproblemen, hetgeen door Bröring wordt betwist, en daarbij heeft vermeld dat hij wenste door de aankoop van een goede matras hiervan af te komen, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat het na drie jaar terugkeren van de rugklachten te wijten is aan het verkochte bed/matras. Rugklachten kunnen immers door velerlei oorzaken worden veroorzaakt. De omstandigheid dat met het nieuwe matras thans geen klachten worden ondervonden, is onvoldoende om daartoe te kunnen concluderen. Daarbij geldt dat gesteld noch gebleken is wat voor nieuw matras [eiser] heeft gekocht, op welke manier zijn rugklachten in 2017 zijn teruggekomen en hoe dit nieuwe matras er toe heeft kunnen bijdragen dat deze weer zijn afgenomen. Ook is in aanmerking genomen dat dat [eiser] stelt dat hij in ieder geval de eerste drie jaar na de aankoop van het bed geen rugproblemen heeft ondervonden.
9. Slotsom van het voorgaande is dan ook dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te kunnen concluderen dat het door hem gekochte bed niet voldeed aan de verwachtingen die hij daarvan mocht hebben op basis van de koopovereenkomst, ook als hij bij de aankoop melding heeft gemaakt van zijn rugproblemen. Of makkelijker gezegd: [eiser] heeft niet aangetoond dat het bed na drie jaar gebruik een kuil vertoonde en/of ongebruikelijke slijtage, noch dat de door hem ervaren rugklachten in 2017 kan worden geweten aan het door Bröring geleverde bed. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van Bröring tot op heden begroot worden op € 600,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.