ECLI:NL:RBAMS:2019:365

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
AMS 18/7399
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en Wabo bij illegale hotelkamers in monumentaal pand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. [Verzoeker] had vier hotelkamers gerealiseerd in een pand met een winkelbestemming, wat in strijd is met het bestemmingsplan en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De gemeente legde een last onder dwangsom op, waartegen [verzoeker] bezwaar maakte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente terecht handhavend optrad, omdat het besluit van 25 september 2017 in rechte vaststond en [verzoeker] niet had voldaan aan de opgelegde last. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond en dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit hoogstwaarschijnlijk in bezwaar stand zou houden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/7399

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 januari 2019 in de zaak tussen

[verzoeker], te Amsterdam, verzoeker
(gemachtigde: mr. S. Guman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Luttik).
Partijen worden hierna [verzoeker] en de gemeente genoemd.

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2018 heeft de gemeente [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd.
Hiertegen heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorziening te treffen.
De gemeente heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. [verzoeker] is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemeente heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging vooraf
1.1
[verzoeker] exploiteert een hotel in een monumentaal pand aan de [adres] te Amsterdam (het pand) onder de naam Hotel [naam] . De begane grond van het pand heeft echter een winkelbestemming. [verzoeker] heeft in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de bepalingen in de Wabo [1] op de begane grond vier hotelkamers gerealiseerd. De gemeente heeft [verzoeker] daarom, bij besluit van 25 september 2017, een last onder dwangsom opgelegd.
1.2
De last houdt in dat [verzoeker] de gehele uitbreiding met 4 hotelkamers op de onderste verdieping in het pand inclusief alle badkamers, scheidingswanden, toegangsdeuren of andere aan hotelmatig gebruik gerelateerde zaken dient te verwijderen en terug te brengen in de vergunde toestand. [verzoeker] is daarbij gewaarschuwd dat als de overtreding blijft voortduren een nieuwe last wordt opgelegd. [verzoeker] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit is bij besluit van 13 april 2018 door de gemeente ongegrond verklaard. Omdat [verzoeker] niet binnen de door de gemeente gegeven termijn aan de last heeft voldaan, is de dwangsom van € 20.000. verbeurd.
2. Handhavers hebben op 4 oktober 2018 en op 23 oktober 2018 het pand wederom geïnspecteerd en vastgesteld dat [verzoeker] niet aan de last heeft voldaan. De gemeente heeft [verzoeker] daarom bij het bestreden besluit opnieuw opgedragen om alsnog aan de opgelegde last van 25 september 2017 te voldoen. Als [verzoeker] niet binnen zes weken na bekendmaking van het bestreden besluit aan de last heeft voldaan, zal een dwangsom van € 40.000. worden verbeurd.
3. [verzoeker] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Volgens [verzoeker] heeft hij de indeling van de
begane grond niet gewijzigd. Hij heeft de ruimte op de begane grond herverdeeld en
gerenoveerd omdat daar asbest is aangetroffen. [verzoeker] verhuurt het voorste deel van de begane
grond als winkel en voldoet daarmee aan de winkelbestemming. Historisch gezien is het ook
gebruikelijk dat ruimtes achter winkels gebruikt worden voor woonruimte. Volgens [verzoeker]
verklaren door hem ingehuurde deskundigen dat de werkzaamheden voldoen aan de gestelde
normen. De last is verder onvoldoende duidelijk. Ook heeft de gemeente onvoldoende
rekening gehouden met zijn belangen. Tenslotte verwijst [verzoeker] naar een uitspraak van
rechtbank Oost Brabant van 22 december 2015 [2] .
Oordeel van de voorzieningenrechter
4.1
Het besluit van 25 september 2017 staat in rechte vast. Dat betekent dat onherroepelijk is komen vast te staan dat de gemeente [verzoeker] terecht en op goede gronden heeft opgedragen de vier gerealiseerde hotelkamers met badkamers op de begane grond van het pand, zoals weergegeven in de last, te verwijderen.
4.2
Uit het inspectierapport en uit de verklaringen van [verzoeker] op de zitting blijkt dat het illegale gebruik van de begane grond van het pand tot op heden niet is beëindigd. Hoewel de hotelkamers en de badkamers deels zijn afgesloten en worden gebruikt als opslagruimte, zoals [verzoeker] stelt, is niet voldaan aan de last zoals hiervoor onder 1.2 is weergegeven. De hotelkamers moesten worden verwijderd en de ruimte moest worden teruggebracht in vergunde staat. Dat is onbetwist niet gebeurd. Er is dus nog steeds sprake van een overtreding. De gemeente is daarom bevoegd om handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, maakt de gemeente in de regel gebruik van deze bevoegdheid. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van de gemeente worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhaving moet worden afgezien.
4.3
Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de gemeente alsnog bereid is om mee te werken aan legalisering van de illegale situatie. Er bestaat alleen daarom al geen concreet zicht op legalisatie. Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de gemeente van handhavend optreden had moeten afzien. De verklaringen die [verzoeker] geeft voor het in stand laten van de hotelkamers zijn niet zulke bijzondere omstandigheden. Dit geldt ook voor zijn betoog dat hij een deel van de begane grond soms verhuurt als pop-up store. Daarmee heeft hij immers nog niet aan de last voldaan.
4.4
De gemeente is in de beslissing op het bezwaar [3] tegen het opleggen van de eerste last onder dwangsom [4] ingegaan op het betoog van [verzoeker] dat de last onduidelijk is en onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. [verzoeker] heeft niet onderbouwd op welke punten de gemeente daarin is tekortgeschoten. Dit betoog volgt de voorzieningenrechter dus niet. De verwijzing van [verzoeker] naar de hiervoor onder 3. genoemde uitspraak van de rechtbank Oost Brabant slaagt alleen daarom al niet omdat in die zaak sprake is van een andere feitelijke situatie.
Conclusie
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de gemeente terecht en op goede gronden de last onder dwangsom heeft opgelegd. Het bestreden besluit zal hoogstwaarschijnlijk in bezwaar standhouden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.ECLI:NL:RBOBR: 2015:7502.
3.13 april 2018.
4.25 september 2017.