ECLI:NL:RBAMS:2019:3640

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
18/3998
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake nalatenschap zonder machtiging

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. De eiser, die zich heeft gemeld als gemachtigde voor de nalatenschap van een overledene, heeft geen machtiging ingediend om deze procedure te voeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overledene geen belanghebbende meer is in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eiser heeft niet aangetoond dat hij de gezamenlijke erfgenamen vertegenwoordigt, noch heeft hij een machtiging van hen ingebracht. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de eiser namens een belanghebbende optreedt.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had eerder het bezwaar van de eiser tegen een besluit niet-ontvankelijk verklaard. De eiser had op 25 maart 2018 bezwaar gemaakt, maar dit werd door de Svb afgewezen. De zitting vond plaats op 21 maart 2019, waarbij de eiser aanwezig was, maar de Svb niet. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat zonder de juiste machtiging van de overledene of de erfgenamen, de eiser niet kan optreden in deze procedure.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Tevens is er de mogelijkheid om een voorlopige maatregel te vragen indien de zaak spoedeisend is.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Meppen (Duitsland), eiser,

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder.

Partijen worden hierna [eiser] en de Svb genoemd.

Procesverloop

Op 25 maart 2018 heeft de Svb een bezwaarschrift ontvangen van [eiser] , ten behoeve van de nalatenschap van wijlen [de persoon] , overleden op [datum] 2016.
Op 4 mei 2018 heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld op de zitting van 21 maart 2019. [eiser] is verschenen. De Svb is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. [eiser] voert aan dat hij namens [de persoon] beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Volgens hem is het namens [de persoon] gemaakte bezwaar ten onrechte niet‑ontvankelijk verklaard. [de persoon] heeft hem hiertoe gemachtigd, welke volmacht doorwerkt na het overlijden.
2. De rechtbank stelt vast dat [eiser] , ondanks een daartoe strekkend verzoek, geen machtiging heeft ingebracht om namens [de persoon] deze procedure te voeren. [eiser] heeft daartoe op de zitting een bewijsaanbod gedaan. [de persoon] is echter door zijn overlijden geen belanghebbende meer in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Evenmin heeft [eiser] gesteld dat hij de gezamenlijke erfgenamen van [de persoon] vertegenwoordigt. Voor zover [eiser] heeft beoogd dit te stellen, geldt dat hij geen door hen gegeven machtiging heeft ingebracht. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat hij namens een belanghebbende optreedt.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
4. Voor vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.