ECLI:NL:RBAMS:2019:3634

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
13/752121-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met verzetgarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procureur des Konings te Leuven, België, op 5 oktober 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1960 en met de Nederlandse nationaliteit, is in België veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar, waarvan nog 948 dagen resteerden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de verzetgarantie die in het EAB is opgenomen, beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling van de zaak in België, maar dat er voldoende waarborgen zijn dat hij in Nederland zijn straf zal ondergaan. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman en de officier van justitie tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overlevering zouden kunnen weigeren. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering is toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752121-18
RK nummer: 19/906
Datum uitspraak: 26 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 oktober 2018 door de Procureur des Konings te Leuven (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat te Venlo.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank Leuven van 19 februari 2018 met referentie 18NZ2172 – 18/469.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 948 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan indien het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid geboden wordt enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Uit het EAB onder onderdeel 3.4 blijkt dat deze verzetgarantie is gegeven. Op het Nederlandse strafblad van de opgeëiste persoon staat dat bovengenoemde zaak onherroepelijk is sinds 18 juni 2018. De raadsman heeft aangevoerd dat nadrukkelijk is nagevraagd door zijn Belgische collega of verzet mogelijk is en dit bleek het geval te zijn.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat geen reden bestaat te twijfelen aan de in het EAB gegeven verzetgarantie.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de informatie uit het EAB aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing. Dit betekent dat ook de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings heeft de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 § 3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] 1960).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. Deze overbrenging steunt op het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod;
diefstal door twee of meer verenigde personen

5.Evenredigheid

5.1
Standpunt van de raadsman
De verzetprocedure is de facto ingesteld. Het verzet ligt voor gegrondverklaring gereed in België want het is binnen de termijn ingesteld en er zijn geen andere beletselen aanwezig om het verzoek toe te laten. De behandeling wordt kenbaar gemaakt binnen afzienbare tijd. In de tijd tussen het toestaan van de overlevering en de feitelijke overlevering kan een geheel andere situatie ontstaan. Er komt een geheel nieuwe behandeling. De opgeëiste persoon zou bijgevolg enkel naar België worden gezonden om vervolgens direct in vrijheid te worden gesteld. Het uitvaardigen van het EAB en de feitelijke overlevering staan niet in verhouding tot de situatie die ontstaat voor de opgeëiste persoon. De overlevering moet vanwege het voorgaande worden geweigerd.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat niet blijkt waarop de raadsman baseert dat de opgeëiste persoon na overlevering opnieuw zal worden geschorst.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van (on)evenredigheid in de zin van de OLW dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de zogenaamde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid bij de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat deze overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Dat neemt niet weg dat de concrete toepassing van de OLW, te weten de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel, onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon.
Een beroep op de onevenredigheid van een Europees aanhoudingsbevel zal slechts onder bijzondere omstandigheden kunnen slagen. In dit geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat de overlevering geweigerd dient te worden. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is
gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, en ook overigens geen weigeringsgronden aan de
overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Procureur des Konings te Leuven (België) wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.