ECLI:NL:RBAMS:2019:3631

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
13/751040-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 26 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 11 februari 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1986, is verdacht van 61 strafbare feiten volgens Duits recht, waaronder fraude. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 12 april 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren.

De raadsman betoogde dat het EAB ongenoegzaam was, omdat de feiten in verschillende deelstaten waren gepleegd, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de uitvaardigende autoriteit bevoegd was en dat de overlevering kon plaatsvinden, mits de garantie werd gegeven dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou kunnen ondergaan. De officier van justitie heeft deze garantie verstrekt, wat door de rechtbank als voldoende werd beschouwd.

De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden en dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de toepasselijke wetsartikelen, waaronder artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.J. Alink, rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751040-19
RK nummer: 19/956
Datum uitspraak: 26 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 december 2018 door de
Staatsanwaltschaft Frankfurt Oder(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het
Landgericht Frankfurt (Oder).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan 61 naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
3.1.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat het EAB ongenoegzaam is. De feiten zouden zijn gepleegd in Berlijn en in Fürstenwalde. Het EAB is uitgevaardigd door de
Staatsanwaltschaft Frankfurt Oder, terwijl de feiten zijn gepleegd in twee deelstaten namelijk de deelstaten Berlijn en Brandenburg. Vanwege de bevoegdheid van de uitvaardigende autoriteit moet per feit worden bekeken waar dit is gepleegd. Het voorgaande maakt dat het EAB ongenoegzaam is.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is, omdat sprake is van een rechterlijke autoriteit in de zin van Europese jurisprudentie.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
Indien door een rechterlijke autoriteit een EAB wordt uitgevaardigd moet het er voor worden gehouden dat deze autoriteit bevoegd is. De rechtbank ziet in het verweer van de raadsman, gelet op het in het overleveringsrecht geldende vertrouwensbeginsel, geen aanleiding te twijfelen aan de bevoegdheid van de uitvaardigende autoriteit. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De officier van justitie van het Openbaar Ministerie Frankfurt heeft de volgende garantie gegeven:
“Hierbij wordt uitdrukkelijk verzekerd dat de vervolgde persoon [opgeëiste persoon], geboren op [1986] te [geboorteplaats], na inlevering op grond van het Europese aanhoudingsbevel van het Openbaar Ministerie van Frankfurt (Oder) met dossiernummer 234 Js 2599/16 in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland in het kader van de geldende versie van het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbenemening strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (Publicatieblad L 327 van 5 december 2009, pagina 27), voor de verdere voltrekking van zijn straf terug aan het Koninkrijk Nederland zal worden overgedragen.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
-Duitsland heeft de wens tot vervolging kenbaar gemaakt;
-het slachtoffer is een Duitse hotelketen;
-het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
-de financiële consequenties zijn in Duitsland voelbaar.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 322 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7, 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Staatsanwaltschaft Frankfurt Oder(Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.