Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te Diemen, eiser,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Diemen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van het maandelijkse aflossingsbedrag van een schuld. Eiser had in het verleden een uitkering van het Uwv ontvangen en was verplicht dit bedrag terug te betalen. Het Uwv had het maandelijkse aflossingsbedrag vastgesteld op € 1.011,64, maar na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 559,64. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat er geen rekening was gehouden met zijn loonbeslag en dat hij ten onrechte als alleenstaand werd aangemerkt, aangezien zijn zoon bij hem woonde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de aflossingscapaciteit van eiser correct had berekend, rekening houdend met de beslagvrije voet en de bijstandsnorm voor alleenstaanden. Eiser's argumenten over zijn gezinssituatie en andere uitgaven werden verworpen, omdat het Uwv terecht had geconcludeerd dat eiser alleenstaand was op basis van de Basisregistratie Personen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van het Uwv preferent was, wat betekende dat er geen rekening hoefde te worden gehouden met concurrente schuldeisers. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de regels omtrent de aflossingscapaciteit en de preferente status van vorderingen van het Uwv, en bevestigt dat de rechtbank de berekeningen van het Uwv als juist beschouwde. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor andere preferente schuldeisers, en de rechtbank concludeerde dat de beslissing van het Uwv om het aflossingsbedrag vast te stellen op € 559,64 terecht was.