ECLI:NL:RBAMS:2019:3590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
18/6324
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het maandelijks aflossingsbedrag van een schuld bij het Uwv en de beoordeling van de preferente status van de vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Diemen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van het maandelijkse aflossingsbedrag van een schuld. Eiser had in het verleden een uitkering van het Uwv ontvangen en was verplicht dit bedrag terug te betalen. Het Uwv had het maandelijkse aflossingsbedrag vastgesteld op € 1.011,64, maar na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 559,64. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat er geen rekening was gehouden met zijn loonbeslag en dat hij ten onrechte als alleenstaand werd aangemerkt, aangezien zijn zoon bij hem woonde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de aflossingscapaciteit van eiser correct had berekend, rekening houdend met de beslagvrije voet en de bijstandsnorm voor alleenstaanden. Eiser's argumenten over zijn gezinssituatie en andere uitgaven werden verworpen, omdat het Uwv terecht had geconcludeerd dat eiser alleenstaand was op basis van de Basisregistratie Personen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van het Uwv preferent was, wat betekende dat er geen rekening hoefde te worden gehouden met concurrente schuldeisers. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de regels omtrent de aflossingscapaciteit en de preferente status van vorderingen van het Uwv, en bevestigt dat de rechtbank de berekeningen van het Uwv als juist beschouwde. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor andere preferente schuldeisers, en de rechtbank concludeerde dat de beslissing van het Uwv om het aflossingsbedrag vast te stellen op € 559,64 terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Diemen, eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: het Uwv)
(gemachtigde: mr. E. Kok).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2018 (het primaire besluit) heeft het Uwv het maandelijkse bedrag dat eiser dient terug te betalen vanwege de schuld die hij heeft bij het Uwv vastgesteld op € 1.011,64.
Bij besluit van 4 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het primaire besluit herroepen en het maandelijkse aflossingsbedrag verlaagd vastgesteld op € 559,64.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019.
Eiser was aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft in het verleden een uitkering van het Uwv ontvangen die hij moet terugbetalen. Het totale bedrag dat eiser verschuldigd is aan het Uwv is € 42.689,95. Op 22 mei 2018 heeft het Uwv van eiser een ingevuld formulier Inkomens- en vermogensonderzoek retour ontvangen. Dit heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
2. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv de beschikbare aflossingscapaciteit van eiser vanaf 25 mei 2018 vastgesteld op netto € 559,64. Daarbij wordt uitgegaan van een netto-inkomen van € 2.103,04 per maand.
Standpunten van partijen
3. Eiser voert aan dat er geen rekening wordt gehouden met het loonbeslag van € 300,-. Zijn netto-inkomen is daarom € 1.703,04. Verder voert eiser aan dat hij ten onrechte wordt aangemerkt als alleenstaande voor de bijstandsnorm. Eisers zoon woont volledig bij hem in. Eisers dochter staat op het adres van zijn ex-vrouw ingeschreven, maar is via co-ouderschap om de week een gehele week bij hem. Verder heeft eiser een aantal uitgaven waar geen danwel onvoldoende rekening mee wordt gehouden, zoals een OV-abonnement voor zijn dochter, huurachterstand, gas- en lichtachterstand en andere kosten. Eiser stelt voor om het loonbeslag dat nu naar AGIN gaat (€ 300,- per maand) aan het Uwv te betalen.
4. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat een vordering van het Uwv preferent is. Dat betekent dat geen rekening hoeft te worden gehouden met concurrente schuldeisers. Niet is gebleken van preferente schuldeisers. Daarom wordt er geen rekening gehouden met het loonbeslag. Uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat eisers zoon per 20 september 2018 is geregistreerd als geëmigreerd, zodat bij het bestreden besluit van 4 oktober 2018 er terecht van is uitgegaan dat eiser alleenstaand is, aldus het Uwv.
Beoordeling
5. De rechtbank stelt vast dat in onderhavig beroep uitsluitend de hoogte van het aflossingsbedrag ter beoordeling voorligt.
6. Op grond van artikel 1, aanhef en onder q, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen wordt onder aflossingscapaciteit verstaan het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering.
7. De rechtbank stelt vast dat het Uwv de aflossingscapaciteit heeft berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 475d van het Rv. De beslagvrije voet is vastgesteld op € 1.543,40, waarbij het Uwv op de voorgeschreven wijze rekening heeft gehouden met de kosten van de zorgverzekering en de woonlasten van eiser. Gesteld noch gebleken is dat hierbij is uitgegaan van onjuiste bedragen. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv bij de berekening van de aflossingscapaciteit terecht is uitgegaan van de bijstandsnorm voor alleenstaanden, nu uit de door het Uwv overgelegde informatie uit Suwinet is gebleken dat eisers zoon per 20 september 2018 in de BRP geregistreerd staat als geëmigreerd naar Spanje. Ook staat vast dat de dochter van eiser niet op zijn adres staat ingeschreven, zodat het Uwv ook daar geen rekening mee heeft kunnen houden bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit. Ten tijde van het bestreden besluit van 4 oktober 2018 is het Uwv dus terecht er van uitgegaan dat eiser alleenstaand is.
8. Uit artikel 36 van de WW volgt dat de vordering van het Uwv bevoorrecht (preferent) is. Dat betekent dat het Uwv bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit geen rekening hoeft te houden met betalingsregelingen die eiser met andere, niet-preferente schuldeisers heeft getroffen. Bij zijn berekening heeft het Uwv dan ook terecht de betalingsregeling met AGIN buiten beschouwing gelaten. Het inkomen van eiser is terecht vastgesteld op € 2.103,04.
9. Met eisers overige uitgaven, zoals het OV-abonnement voor zijn dochter en andere (niet-preferente) betaalafspraken kan geen rekening worden gehouden. Eiser heeft niet met stukken aangetoond dat sprake is van andere preferente schuldeisers.
10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.