ECLI:NL:RBAMS:2019:3580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
13/650506-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf opgelegd voor opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en hennepplanten

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1959, heeft de rechtbank Amsterdam op 16 mei 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft de opzettelijke aanwezigheid van 10,84 gram cocaïne en 118 hennepplanten in de woning van de verdachte. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 2 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. R.N. Refos, de vordering indiende. De tenlastelegging omvatte medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en hennepplanten, alsook diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 2 en 3, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel opzettelijk cocaïne aanwezig had, wat hij zelf bevestigde, en dat hij als medepleger verantwoordelijk was voor de hennepplanten, omdat hij zijn woning ter beschikking had gesteld aan anderen. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650506-18
Datum uitspraak: 16 mei 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.N. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.M. Peeperkorn, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich op 30 oktober 2018 heeft schuldig gemaakt aan:
1. medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van 10,84 gram cocaïne en meerdere zakjes/bolletjes/brokjes cocaïne in een pand aan de [adres 2] in [plaats] ;
2. medeplegen van hennepteelt, dan wel van het opzettelijk aanwezig hebben van
118 hennepplanten in voornoemd pand;
3. diefstal met braak en/of verbreking in vereniging van elektriciteit, toebehorende aan
Liander N.V.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1. (
Partiële) vrijspraak feit 2 en 3
3.1.1.
Feit 2 impliciet primair: telen van hennep
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich, al dan niet als medepleger, heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep en overweegt daartoe het volgende.
In een berging behorende bij de woning van verdachte aan de [adres 2] in [plaats] is een hennepplantage, bestaande uit 118 hennepplanten, aangetroffen. Deze berging was afgesloten met twee deuren. De deuren konden worden geopend met sleutels die aan een sleutelbos zaten. Deze sleutelbos bevond zich aan de binnenzijde van de toegangsdeur van de woning van verdachte. Verdachte had dan ook toegang tot de berging waar de hennepplanten zijn aangetroffen. Verdachte heeft ook niet ontkend dat hij wist dat zich een hennepplantage in zijn woning bevond.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier in beginsel voldoende wettig bewijs bevat dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van hennep. De verdediging heeft echter aangevoerd dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken, omdat verdachte weliswaar op de hoogte was van de hennepplantage, maar dat hij daarbij zelf geen enkele betrokkenheid heeft gehad. Ter terechtzitting heeft verdachte in dat verband verklaard dat hij de hennepplanten niet zelf in zijn woning heeft neergezet, maar dat hij personen tot zijn woning had toegelaten die (zo begrijpt de rechtbank) de hennepplantage in zijn woning hebben geëxploiteerd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Tegen de achtergrond van de overige stukken in het dossier acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij, kort gezegd, zijn woning slechts aan anderen ter beschikking heeft gesteld en dat hij zelf geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij, niet onaannemelijk. Gelet op deze verklaring van verdachte heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Het ter beschikking stellen van zijn woning acht de rechtbank bovendien onvoldoende voor het bewijs dat verdachte zich als medepleger aan het telen van hennep heeft schuldig gemaakt. Medeplichtigheid is niet ten laste gelegd. Verdachte zal dan ook van het onder feit 2 impliciet primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
3.1.2.
Feit 3: diefstal van elektriciteit
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich, al dan niet als medepleger, heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 3 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit. De rechtbank overweegt dat daartoe dat verdachte heeft ontkend dat hij wist dat er elektriciteit werd weggenomen ten behoeve van de hennepplantage. Omdat uit het dossier niet blijkt dat vanaf de buitenkant van de meterkast zichtbaar was dat buiten de meter om elektriciteit werd weggenomen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte daarvan wetenschap heeft gehad, zodat opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, niet kan worden bewezen. Verdachte zal ook van dit feit worden vrijgesproken.
3.2.
Bewijsmotivering feit 1 en 2
3.2.1.
Feit 1: opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne
In de woning van verdachte aan de [adres 2] in [plaats] is op 30 oktober 2018 10,84 gram cocaïne aangetroffen in kleine bolletjes en brokjes. Het grootste deel van de cocaïne is aangetroffen in de slaapkamer van verdachte, het ging daarbij om bolletjes in en op het nachtkastje. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat de bij hem thuis aangetroffen cocaïne voor eigen gebruik was bestemd. Mede gelet op deze bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat hij de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van dit feit. Daarvoor biedt het dossier te weinig aanknopingspunten. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.2.2.
Feit 2 impliciet subsidiair: opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van de 118 hennepplanten in zijn woning en overweegt daartoe als volgt.
Zoals de rechtbank hiervoor in rubriek 3.1.1. reeds heeft vastgesteld, bevonden de hennepplanten zich in een berging behorende bij de woning van verdachte. Verdachte wist dat ook. Verdachte had bovendien toegang tot de berging, zodat de hennepplanten zich ook in verdachtes machtssfeer bevonden. Aangezien verdachte zijn woning aan een ander of anderen ter beschikking heeft gesteld, is de rechtbank ten slotte van oordeel dat verdachte daarmee een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het aanwezig hebben van die hennepplanten in de woning, zodat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking en dus van medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 30 oktober 2018 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad 10,84 gram van een materiaal bevattende cocaïne, aangetroffen bij de doorzoeking van het pand [adres 2] op 30 oktober 2018;
2.
op 30 oktober 2018 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid
van in totaal 118 hennepplanten.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft 10,84 gram cocaïne in zijn woning aanwezig gehad. Daarnaast heeft verdachte zijn woning aan anderen ter beschikking gesteld, zodat daar een hennepplantage kon worden geëxploiteerd. Verdachte heeft zich dan ook als medepleger schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 118 hennepplanten. Beide feiten betreffen verdovende middelen die schadelijk zijn voor de gezondheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Daardoor wordt schade aan de samenleving berokkend. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor. Daarnaast levert het houden van een hennepkwekerij in een woning doorgaans (zo ook in dit geval) brand- en elektrocutiegevaar op doordat de bijbehorende elektrische installatie niet aan de veiligheidsvoorschriften voldoet.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 5 april 2019. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van (andersoortige) strafbare feiten. Aangezien deze veroordelingen van lange tijd geleden zijn, zal de rechtbank deze veroordelingen niet bij de strafbepaling betrekken.
Hoewel de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal de rechtbank eenzelfde straf opleggen als geëist. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte zijn woning welbewust ter beschikking heeft gesteld aan anderen, terwijl hij ervan op de hoogte was dat zij daar een hennepplantage exploiteerden, met alle gevaren van dien. De rechtbank heeft ook acht geslagen op de straf die in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor dergelijke feiten als uitgangspunt wordt genomen. Die uitgangspunten liggen beduidend hoger dan de straf door de officier van justitie geëist.
Alles afwegende en in het bijzonder gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder verdachte die heeft begaan, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden is.
In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze straf (al dan niet deels) in voorwaardelijke vorm op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en op de artikelen 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 impliciet primair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
40 (veertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en C.A. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2019.
[...]