ECLI:NL:RBAMS:2019:3579

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
13-650497-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf voor medeplegen van cocaïnehandel en vrijspraak voor andere tenlasteleggingen

Op 16 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in cocaïne en andere delicten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting op 2 mei 2019 heeft plaatsgevonden, waarbij de officier van justitie, mr. R.N. Refos, de vordering heeft ingediend. De verdachte, geboren in 1992 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het dealen van cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van drugs in een woning in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepplantage en de diefstal van elektriciteit, en heeft hem vrijgesproken van deze feiten. Echter, op basis van observaties en tapgesprekken heeft de rechtbank bewezen geacht dat de verdachte zich gedurende een korte periode schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de verbeurdverklaring van een in beslag genomen snorfiets bevolen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de schadelijke effecten van cocaïne en de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650497-18 (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
op het moment van de terechtzitting gedetineerd in het [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.N. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.G.C. van Riet, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de terechtzitting, kort gezegd, het volgende ten laste gelegd:
1. medeplegen van het dealen van cocaïne en heroïne of een andere harddrug, dan wel het opzettelijk aanwezig hebben daarvan, in de periode van 1 mei 2017 tot en met
30 oktober 2018 in Amsterdam;
2. medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 10,84 gram cocaïne en een of meerdere zakjes/bolletjes/brokjes cocaïne op 30 oktober 2018 in een pand aan de [adres 2] in Amsterdam;
3. medeplegen van het telen van hennep, dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van
118 hennepplanten op 30 oktober 2018 in een pand aan de [adres 2] in Amsterdam;
4. diefstal met braak en/of verbreking in vereniging van elektriciteit, toebehorende aan
Liander N.V. in de periode van 11 januari 2018 tot en met 30 oktober 2018 in Amsterdam.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 10 april 2018 is onder de naam 13-Weymouth een onderzoek gestart naar de handel in verdovende middelen. In dit onderzoek bleek dat de telefoonnummers [telefoonnummer 1] (verder: * [telefoonnummer 1] ) en [telefoonnummer 2] (verder:* [telefoonnummer 2] ) als ‘deallijn’ werden gebruikt, waarop diverse vaste afnemers bestellingen plaatsten voor verdovende middelen die bij hen werden afgeleverd. Op 2 mei 2018 heeft in dit onderzoek een observatie plaatsgevonden en is medeverdachte [naam] voor het eerst in beeld gekomen als gebruiker van telefoonnummer * [telefoonnummer 1] en * [telefoonnummer 2] . Hierop is onder de naam 13-Wijnegem een afzonderlijk onderzoek gestart naar de handel in verdovende middelen door [naam] . Door het opnemen en uitluisteren van telefoongesprekken met afnemers van drugs bleek dat [naam] op 2 oktober 2018 van telefoonnummer was gewisseld en dat hij vanaf die datum telefoonnummer [telefoonnummer 3] (verder:* [telefoonnummer 3] ) in gebruik had genomen. Vervolgens is tijdens een observatieactie op 4 oktober 2018 verdachte [verdachte] voor het eerst in beeld gekomen. Door het uitluisteren van gesprekken gevoerd met telefoonnummer * [telefoonnummer 3] blijken [naam] en [verdachte] gebruikers van dat telefoonnummer te zijn.
Verder is uit tapgesprekken van telefoonnummer * [telefoonnummer 3] tussen [naam] en medeverdachte [medeverdachte] het vermoeden gerezen dat de woning van [medeverdachte] aan de [adres 2] te Amsterdam door [naam] en [verdachte] werd gebruikt als ‘stashplek’ van verdovende middelen. Bij doorzoeking van de woning van [medeverdachte] is uiteindelijk 10,84 gram cocaïne en een hennepplantage, bestaande uit 118 hennepplanten, aangetroffen. Ook bleek dat er elektriciteit buiten de meter om werd weggenomen ten behoeve van de hennepplantage. [verdachte] , [naam] en [medeverdachte] zijn op 30 oktober 2018 aangehouden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig zijn schriftelijke requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat op basis van de zich in het dossier bevindende tapgesprekken, observaties en de bij de politie afgelegde verklaringen van afnemers kan worden bewezen dat [verdachte] zich samen met [naam] gedurende een periode van anderhalf jaar (van 1 mei 2017 tot en met 30 oktober 2018) heeft schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne (feit 1). Dit wordt ondersteund door de omstandigheid dat verdachte sinds juli 2015 niet meer over een legale inkomstenbron beschikt, terwijl hij er in de ten laste gelegde periode wel een luxe levensstijl op nahield en er sprake is van onverklaarbare geldstromen tussen de bankrekeningen van [verdachte] en [naam] . Gelet op de inhoud van de tapgesprekken geldt verder dat de woning van
[medeverdachte] door [verdachte] en [naam] werd gebruikt als ‘stashplek’. De in die woning aangetroffen bolletjes cocaïne betroffen exact dezelfde bolletjes als die door [verdachte] en [naam] werden verhandeld. Het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen van cocaïnebezit kan daarom ook worden bewezen.
Ten aanzien van feit 3 en 4 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] daarvan moet worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat [verdachte] betrokkenheid heeft gehad bij of wetenschap heeft gehad van de in de woning van
[medeverdachte] aangetroffen hennepplantage. Om die reden moet verdachte ook worden vrijgesproken van de met die hennepplantage samenhangende diefstal van elektriciteit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – overeenkomstig haar overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, maar dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het onder feit 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
Ten aanzien van de pleegperiode van feit 1 heeft de raadsvrouw primair betoogd dat hoogstens kan worden bewezen dat [verdachte] zich in de periode van 2 oktober 2018 tot en met 30 oktober 2018 heeft schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne, aangezien in deze periode observaties hebben plaatsgevonden en de stem van [verdachte] in de tapgesprekken van telefoonnummer * [telefoonnummer 3] is te horen. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat op basis van de verklaringen van afnemers [persoon 1] en [persoon 2] maximaal een pleegperiode is vast te stellen van 1 mei 2018 tot en met 30 oktober 2018, waarbij zij heeft opgemerkt dat behoedzaam moet worden omgegaan met de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen. Omdat uit de bewijsmiddelen bovendien niet blijkt in welk deel van dat half jaar [verdachte] bij de drugshandel betrokken is geweest, heeft de raadsvrouw verzocht om slechts een gedeelte van genoemde pleegperiode bewezen te verklaren. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om [verdachte] vrij te spreken van de periode vóór 1 mei 2018.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de 10,84 gram cocaïne in de woning van [medeverdachte] is aangetroffen. [medeverdachte] is verslaafd aan cocaïne. Omdat de cocaïne op het nachtkastje naast een spiegel met wit poeder is aangetroffen, kan het niet anders dan dat dit de gebruikersvoorraad van [medeverdachte] betrof. Het dossier bevat geen bewijs op grond waarvan [verdachte] aan deze cocaïne kan worden gelinkt. Voor zover er echter van moet worden uitgegaan dat dit de handelsvoorraad betrof, bevat het dossier geen bewijs op grond waarvan [verdachte] aan de woning van [medeverdachte] kan worden gelinkt.
Ten aanzien van feit 3 en 4 heeft de raadsvrouw bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs dat hij betrokkenheid heeft gehad bij de in de woning van [medeverdachte] aangetroffen hennepplantage en de daarmee samenhangende diefstal van elektriciteit.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak van feit 2, 3 en 4
Feit 2: aanwezig hebben van cocaïne
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] de in de woning van [medeverdachte] aangetroffen hoeveelheid cocaïne, al dan niet als medepleger, opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vastgesteld kan worden dat in de woning van medeverdachte [medeverdachte] aan de [adres 2] op een nachtkastje in de slaapkamer in een brillenkoker bolletjes cocaïne zijn aangetroffen (8,74 gram). Daarnaast is ook in de onderste lade van het nachtkastje cocaïne aangetroffen (2,10 gram). Gelet op de plaats in de woning waar de cocaïne is aangetroffen, de hoeveelheid daarvan en mede in aanmerking genomen dat [medeverdachte] bij de politie heeft verklaard dat hij dagelijks cocaïne gebruikt, gaat de rechtbank ervan uit dat deze cocaïne voor eigen gebruik van [medeverdachte] was bestemd. In ieder geval kan niet worden vastgesteld dat deze cocaïne de handelsvoorraad van [verdachte] en [naam] betrof. Aangezien het dossier geen bewijs bevat op grond waarvan [verdachte] aan de woning van [medeverdachte] kan worden gelinkt, kan niet worden bewezen dat verdachte zich als medepleger aan het op opzettelijk aanwezig hebben van die cocaïne in de woning van
heeft schuldig gemaakt. Verdachte moet daarom van het onder feit 2 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Feit 3 en 4: hennepteelt en diefstal elektriciteit
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
3.4.2.
Bewijsmotivering feit 1
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich gedurende de periode van
4 oktober 2018 tot en met 30 oktober 2018 als medepleger heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, het dealen van cocaïne.
De rechtbank gaat op basis van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van de pleegperiode overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende.
Anders dan de officier van justitie, gaat de rechtbank bij het vaststellen van de pleegperiode uit van ‘hard bewijs’ dat volgt uit observaties en tapgesprekken op grond waarvan [verdachte] aan de ‘deallijn’ kan worden gelinkt. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier weliswaar kan worden opgemaakt dat de ‘deallijn’ * [telefoonnummer 1] in ieder geval sinds 29 maart 2018 in gebruik is geweest, maar het dossier bevat geen bewijs dat [verdachte] gebruiker van dit telefoonnummer is geweest. Ook bevat het dossier geen bewijs dat [verdachte] gebruiker van telefoonnummer * [telefoonnummer 2] is geweest. Wel kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat verdachte een van de gebruikers van telefoonnummer * [telefoonnummer 3] was. Dit telefoonnummer is echter pas op 2 oktober 2018 in gebruik genomen. Aangezien verdachte op 4 oktober 2018 tijdens een observatie voor het eerst in beeld is gekomen, waarbij is gezien dat hij een ontmoeting had met de bij de politie bekende harddruggebruiker [persoon 3] , zal de rechtbank die datum als uitgangspunt nemen van de pleegperiode.
De verdediging heeft nog betoogd dat voor het gebruik van de getuigenverklaringen van afnemers voor het bewijs met behoedzaamheid moet worden omgegaan. Dat heeft de rechtbank ook gedaan. De rechtbank gaat slechts uit van de getuigenverklaringen, voor zover die passen binnen de overige onderzoeksbevindingen, zoals de tapgesprekken, observaties en historische telefoongegevens. De rechtbank overweegt verder dat zij de bij de politie afgelegde getuigenverklaringen voldoende betrouwbaar acht en als uitgangspunt zal nemen, aangezien de getuigen bij de politie consistent en gedetailleerd hebben verklaard. Sommige afnemers hebben pas bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. In dat geval wordt die verklaring als uitgangspunt genomen. Sommige afnemers hebben in hun verhoor bij de rechter-commissaris hun eerdere verklaringen afgezwakt. Dat maakt hun eerder afgelegde verklaringen nog niet onbetrouwbaar. Ten aanzien van de verklaringen van [persoon 1] en Vrij geldt daarbij nog dat deze getuigen bij de rechter-commissaris zo anders hebben verklaard dan bij de politie dat de rechter-commissaris reden heeft gezien hen te beëdigen. De getuige [persoon 1] is bovendien bij vonnis van de politierechter van 25 april 2019 veroordeeld voor meineed in deze zaak. De door [persoon 1] en Vrij bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen zullen dan ook niet voor het bewijs worden gebruikt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de hiervoor in rubriek 3.4.2. opgenomen bewijsoverwegingen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 4 oktober 2018 tot en met 30 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging anderen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (onder meer aan:
[persoon 3] en [medeverdachte] en [persoon 1] en [persoon 4] en [persoon 5] en [persoon 6] en [persoon 2] en [persoon 7] ) of vervoerd, hoeveelheden cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat ingeval van bewezenverklaring van een pleegperiode van 2 tot en met 30 oktober 2018 op grond van de LOVS oriëntatiepunten moet worden uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van maximaal drie maanden.
Subsidiair, indien de rechtbank komt tot bewezenverklaring van een langere pleegperiode, heeft de raadsvrouw bepleit dat uitgaande van de LOVS oriëntatiepunten een gevangenisstraf van maximaal acht maanden moet worden opgelegd. Daarbij moet bovendien rekening worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte inmiddels al ruim zes maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat hij first offender is. Om die reden heeft de raadsvrouw bepleit dat aan verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden een voorwaardelijk strafdeel zal worden afgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van (bijna) één maand als medepleger schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Cocaïne is een stof die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 5 april 2019, waaruit blijkt dat aan hem eenmaal eerder een strafbeschikking is uitgevaardigd voor een overtreding. De rechtbank zal dit echter niet bij de strafbepaling betrekken.
De rechtbank heeft daarnaast ook acht geslagen op een brief van Reclassering Nederland van 12 januari 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken met het opstellen van een adviesrapportage omdat hij daarin geen meerwaarde zag.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. In het geval van dealen van harddrugs gedurende een periode van minder dan één maand gaan deze oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden een passende en geboden reactie vormt. Aangezien verdachte niet met de reclassering in gesprek heeft willen gaan, ziet de rechtbank geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.

8.Beslag

Het dossier bevat een beslaglijst genummerd 7 tot en met 34. Hierop is, kort samengevat, vermeld dat onder verdachte een geldbedrag van € 50,-, een Vespa snorfiets, een grote hoeveelheid merkkleding, tassen, een zonnebril en sieraden in beslag zijn genomen.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen snorfiets (nr. 8 op de beslaglijst) verbeurd moet worden verklaard. Ten aanzien van de overige in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie primair verzocht om geen beslissing te nemen, aangezien op die voorwerpen ook conservatoir beslag rust ten behoeve van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het beslag op de overige voorwerpen moet daarom worden gehandhaafd. Bovendien heeft de officier van justitie aangevoerd dat het hem niet duidelijk is op welke van de op de beslaglijst vermelde voorwerpen nu nog beslag rust, zodat de officier van justitie in de gelegenheid wenst te worden gesteld om dat uit te zoeken. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook de overige voorwerpen verbeurd moeten worden verklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat onduidelijk is op welke voorwerpen nu nog beslag rust en dat de zich in het dossier bevindende beslaglijst niet actueel is, aangezien een deel van de in beslag genomen voorwerpen reeds aan verdachte is geretourneerd.
Primair heeft de raadsvrouw verzocht om teruggave van alle in beslag genomen voorwerpen aan verdachte. Ten aanzien van eis van de officier van justitie om de snorfiets verbeurd te verklaren, geldt nog dat deze niet is gekocht om strafbare feiten mee te plegen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om geen beslissing te nemen omtrent de in beslag genomen voorwerpen, het conservatoir beslag te laten voortduren en de raadsvrouw in de gelegenheid te stellen om in contact te treden met de officier van justitie over de afwikkeling van het beslag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 353 Wetboek van Strafvordering (Sv) over alle goederen waar beslag op grond van artikel 94 Sv op is gelegd en nog geen last tot teruggave is gegeven een beslissing dient te nemen.
Verbeurdverklaring
Onder verdachte is een snorfiets Piaggio Vespa, kenteken [kenteken] , in beslag genomen
(nr. 8 op de beslaglijst). Deze snorfiets zal worden verbeurd verklaard, aangezien het bewezenverklaarde met behulp van die snorfiets is begaan.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen (nr. 7 en 9 t/m 34) zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, omdat niet kan worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren.
Voor zover op deze voorwerpen tevens conservatoir beslag is gelegd, kan dat aan de feitelijke teruggave daarvan aan de rechthebbende in de weg staan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wetsartikelen zijn toepasselijk voor zover geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurdhet onder
nummer 8op de beslaglijst vermelde voorwerp, te weten een snorfiets Piaggio Vespa, die als
bijlage IIIaan dit vonnis is gehecht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de als
nummers 7en
9 tot en met 34op de beslaglijst vermelde voorwerpen, die als
bijlage IIIaan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en C.A. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2019.
[...]
[...]