ECLI:NL:RBAMS:2019:357

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
13/751609-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een opgeëiste persoon aan België in het kader van een Europees aanhoudingsbevel, met aandacht voor de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon

Op 22 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) behandeld, die was ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, is geboren op [geboortedatum] en verblijft op [adres]. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan illegale handel in verdovende middelen, een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is.

De rechtbank heeft de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon in overweging genomen, aangezien hij na een herseninfarct blijvende schade heeft opgelopen en afhankelijk is van medische zorg. De raadsman heeft aangevoerd dat de Belgische detentiecentra niet in staat zijn om de benodigde zorg te bieden, en heeft verzocht om de overlevering te weigeren of om de zaak aan te houden voor nadere informatie van de Belgische autoriteiten over de medische voorzieningen.

De officier van justitie heeft echter gesteld dat er geen reëel gevaar is voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft besloten de beslissing op het overleveringsverzoek aan te houden totdat er meer informatie is verkregen over de medische voorzieningen in de Belgische inrichting waar de opgeëiste persoon na overlevering gedetineerd zal worden. De rechtbank heeft vragen geformuleerd die beantwoord moeten worden door de uitvaardigende justitiële autoriteit, waaronder de beschikbaarheid van medische zorg en ondersteuning voor de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751609-17
RK-nummer: 17/7642
Datum uitspraak: 22 januari 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 november 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 mei 2017 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik - Afdeling Verviers (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
verblijvend op het adres: [adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.W.J. Houben, advocaat te Heerlen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel bij verstek van 11 mei 2017 van de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, afdeling Verviers.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Le Procureur du Roi,verbonden aan het
Parquet du Procureur du Roi Liègeheeft op 8 januari 2019 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Aan deze voorwaarde is voldaan, want het feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
6.
Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)
6.1
Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon heeft op 31 januari 2018 een herseninfarct gehad dat blijvende schade heeft aangericht. Hij staat hiervoor onder medische behandeling en woont momenteel bij zijn mantelzorger, omdat hij niet meer alleen kan wonen. Hij kan niet zelfstandig functioneren en heeft structuur en sturing nodig, die hem op dit moment wordt geboden door zijn mantelzorger. Indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan België, zal hij worden blootgesteld aan een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling. De Belgische detentiecentra kunnen niet voorzien in de verzorging die de opgeëiste persoon nodig heeft. Het primaire verzoek is om de overlevering te weigeren. Het subsidiaire verzoek is om de zaak aan te houden teneinde de Belgische autoriteiten te vragen op welke wijze zij het welzijn en de gezondheid van de opgeëiste persoon na overlevering zullen waarborgen.
Op 7 januari 2019 heeft de raadsman – ter onderbouwing van zijn standpunt – per e-mail diverse stukken aan de rechtbank verstrekt, waaronder medische verslagen betreffende de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft deze e-mail met bijlagen doorgestuurd naar de officier van justitie.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
Er is niet gebleken van een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling. De officier van justitie heeft verwezen naar de haar op grond van artikel 35 van de OLW toekomende bevoegdheden en de zorg die het Openbaar Ministerie zal betrachten bij het moment van overdracht aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat zij de door de raadsman toegezonden stukken betreffende de medische situatie van de opgeëiste persoon reeds heeft doorgestuurd naar de Belgische autoriteiten, zodat zij op de hoogte zijn van de situatie.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Ter zitting heeft de raadsman van de opgeëiste persoon meerdere documenten overgelegd met betrekking tot de fysieke en mentale gesteldheid van de opgeëiste persoon. Uit het medisch journaal van 4 januari 2019 van Medisch Centrum de Linde in Kerkrade blijkt dat de opgeëiste persoon in 2018 een herseninfarct heeft gehad, wat heeft geleid tot een vasculaire stoornis met blijvende neurocognitieve schade. Ook is gebleken dat de opgeëiste persoon onder behandeling staat van een cardioloog (in verband met eerdere hartklachten zoals hartfalen en hypertensie) en dat hij daarnaast ook kampt met onder meer astma, COPD, jicht en refluxziekte. Voor zijn medische problemen is de opgeëiste persoon afhankelijk van meerdere medicijnen.
Vanwege zijn herseninfarct heeft de opgeëiste persoon ook cognitieve problemen opgelopen.
In een door de raadsman overgelegde brief van 5 juni 2018 van een psycholoog van Meander Beschut en Beschermd Wonen worden de resultaten van een vanaf 12 april 2018 verricht psychologisch onderzoek beschreven. Uit deze brief blijkt dat de opgeëiste persoon het moeilijk vindt om zijn gedachten te structureren en onder woorden te brengen. De oriëntatie in tijd is zeer matig en enigszins beperkt; de oriëntatie in plaats en ruimte is matig. Het werktempo op snelheids- en aandachtstaken is van zeer laag niveau. Het verdelen van aandacht kost zeer veel moeite en is van zeer laag niveau. De inprenting van auditief aangeboden ongestructureerd materiaal is van laag niveau. Het uitgesteld actief opdiepen is van laag tot zeer laag niveau. Bij afname van een screeningstaak voor executief (frontaal) disfunctioneren behaalde de opgeëiste persoon een score van onvoldoende niveau. Bij complexere taken neemt het vermogen tot planmatig handelen aanzienlijk af. De geheugenfunctie is beperkt. Sprake is van een uitgebreide vasculaire neurocognitieve stoornis, en dat de opgeëiste persoon als gevolg daarvan sturing en structuur nodig heeft in zijn dagelijks functioneren.
Het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) heeft in haar rapport van 8 maart 2018 geconstateerd dat de medische verzorging in meerdere Belgische gevangenissen problematisch is. Zo zijn in de gevangenis in Brugge, waar plaats is voor 800 gedetineerden, zeven verschillende huisartsen in totaal 40 uur per week aanwezig – hetgeen overeenkomt met 1 FTE – terwijl 2 of zelfs 3 FTE noodzakelijk zou zijn (pagina 37). In de gevangenis in Lantin is een arts voor ongeveer 1 FTE beschikbaar, terwijl dit – gelet op de populatie aldaar – 3 FTE zou moeten zijn (pagina 37). In Leuze-en-Hainaut ligt de beschikbaarheid op 0,3 FTE voor 300 gedetineerden, waar dit 1 FTE zou moeten zijn. Ook is er een lange wachttijd voor specialistische hulp (pagina 38). In St. Gilles is 20 uur per week een arts beschikbaar (1 FTE = 40 uur), terwijl er voor die populatie 3 FTE beschikbaar zou moeten zijn. Het CPT adviseert dan ook om meer huisartsen beschikbaar te stellen in alle instellingen en om maatregelen te nemen om de wachttijden in Leuze-en-Hainaut voor specialistische hulp te verkorten (pagina 38).
Gelet op de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon acht de rechtbank het noodzakelijk de beslissing op het overleveringsverzoek aan te houden totdat nadere informatie is verkregen van de uitvaardigende justitiële autoriteit over de (medische voorzieningen in de) inrichting waar de opgeëiste persoon na overlevering gedetineerd zal worden. De rechtbank wenst te volgende vragen beantwoord te zien:
In welke instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
Hoe is het gesteld met de medische voorzieningen in die inrichting? Hoeveel huisartsen zijn er beschikbaar en wat is de wachttijd voor het verkrijgen van specialistische medische hulp?
Kan in deze inrichting extra ondersteuning en structuur geboden worden aan de opgeëiste persoon, gezien zijn cognitieve beperkingen?

7.Beslissing

De rechtbank
HEROPENThet gesloten onderzoek en
SCHORSTdit voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder 6.3 genoemde vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank verzoekt de uitvaardigende justitiële autoriteit de vragen binnen een periode van drie weken na ontvangst te beantwoorden.
De rechtbank
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2019.
De jongste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.