ECLI:NL:RBAMS:2019:3562

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13-751153-19 19-1429
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van dubbele strafbaarheid en procesgang in Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was gedetineerd. De officier van justitie had op 22 februari 2019 een vordering ingediend op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) om de overlevering van de opgeëiste persoon te verzoeken voor vervolging en tenuitvoerlegging van eerder opgelegde straffen.

Tijdens de zitting op 16 april 2019 werd de vordering behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om aanvullende informatie te verkrijgen over eerdere vonnissen en de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de rechtszittingen in Polen. Op 2 mei 2019 werd de zitting voortgezet, waarbij opnieuw informatie werd ingewonnen over de rechtsgang in Polen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de rechtszittingen die leidden tot de eerdere veroordelingen, en dat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van deze zittingen. Dit leidde tot de conclusie dat de dubbele strafbaarheid niet kon worden vastgesteld voor bepaalde feiten, waardoor de rechtbank de overlevering voor deze feiten heeft geweigerd. Voor andere feiten, waarvoor de dubbele strafbaarheid wel was vastgesteld, heeft de rechtbank de overlevering toegestaan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de rechtsgang in de uitvaardigende staat en de rechten van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751153-19
RK nummer: 19/1429
Datum uitspraak: 16 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2013 door
the Sąd Okręgowy w Olsztunie II Wydział [Regional Court in Olsztyn, Criminal Matters Division 2],Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 16 april 2019De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot
2 mei 2019, 11:00 uurteneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de antwoorden af te wachten op de vragen die reeds door het IRC in het kader van artikel 12 OLW aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn gesteld. Verder is de officier van justitie verzocht informatie in te winnen over het hoger beroep dat was ingesteld tegen het vonnis met zaaksnummer II K 657/04.
Zitting 2 mei 2019
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank in gewijzigde samenstelling het onderzoek voortgezet op de openbare zitting van 2 mei 2019. Gehoord zijn de officier van justitie
mr. R. Vorrink, de opgeëiste persoon en zijn raadsman. De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon opnieuw onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
een
nationaal arrestatiebevel, te weten een
decision of provisional detention, uitgevaardigd door the District Court in Bartoszyce op 8 juni 2011 in de strafzaak met kenmerk
II Kp 119/11, voor de duur van veertien dagen na aanhouding (
Ds. 273/11)
en de drie volgende decisions:
decisionof the District Prosecutor’s Office in Kętrzyn van 14 juni 2011 (
Ds. 273/11) waarbij de opsporing is gelast van de opgeëiste persoon door middel van een ‘arrest warrant’
decisionof the District Court in Bartoszyce van 8 september 2011, met kenmerk
K II K 97/09, waarbij de opsporing is gelast van de opgeëiste persoon door middel van een ‘arrest warrant’
decisionof the District Court in Bartoszyce van 6 maart 2008, met kenmerk
K II K 657/04, waarbij de opsporing is gelast van de opgeëiste persoon door middel van een ‘arrest warrant’
en
een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, te weten een judgment of the District Court in Bartoszyce van 26 oktober 2005, met kenmerk
II K 657/04, dit vonnis is in hoger beroep bevestigd door the Regional Court in Olsztyn van 16 februari 2004 en draagt in hoger beroep het zaaksnummer VII Ka 1868/05.
De rechtbank stelt vast dat in het originele, Poolstalige, EAB als datum van het door the Regional Court gewezen arrest 16 februari 200
6staat genoemd en gaat uit van de juistheid van laatstgenoemde datum.
Aan de opgeëiste persoon is een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en tien maanden opgelegd. Hiervan moeten nog één jaar, zes maanden en 25 dagen worden uitgezeten.
Uit de gegevens in het EAB blijkt dat de decision met kenmerk
K II K 97/09betrekking heeft op een
‘cumulative judgment’, gewezen door the District Court in Bartoszyce van 28 april 2009, kenmerk 97/09. Dit verzamelvonnis betreft de uitspraken van the District Court in Bartoszyce, zaaksnummers II K 341/02, II K 83/02 en II K 142/03. Aan de opgeëiste persoon is een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en één maand opgelegd. Hiervan moeten nog zes maanden en 28 dagen worden uitgezeten. De tenuitvoerlegging hiervan is gelast.
In het EAB staan de strafbare feiten genummerd. De rechtbank zal deze nummering overnemen.
II Kp 119/11 (Ds 273/11) - vervolging / strafrechtelijk onderzoekDe overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar Pools recht strafbaar feit, te weten:
I. on 25 February 2011 in Kętrzyn, having been previously deprived of liberty pursuant to judgment of the District Court in Bartoszyce, while performing work without escort, he freed himself from the place of work and failed to return to the penal institution in Dubliny on25 February 2011.
II K 657/04 – tenuitvoerlegging van de resterende vrijheidsstraf
De overlevering wordt tevens verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en tien maanden opgelegd bij vonnis van the District Court in Bartoszyce van 26 oktober 2005, waarvan nog
zes maanden en 25 dagenresteren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Dit vonnis betreft de twee feiten zoals die als volgt zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB:
II. on 20 May 2004 in Bartoszyce, Warmifisko-Mazurskie Voivodeship, prior to the lapse of 5 years having served at least 6 months of the penalty of deprivation of liberty for a similar intentional offence he appropriated a mobile phone ‘Samsung C 100’ handed to him by underage [persoon 1] , worth PLN 1218.78 to the detriment of his mother [persoon 2] ;
en
III. on the night of 26 May 2004 in Bartoszyce, Warmifisko-Mazurskie Voivodeship, prior to the lapse of 5 years having served at least 6 months of the penalty of deprivation of liberty for a similar intentional offence, together with a minor, using violence against [persoon 3] , [he] stole a mobile phone ‘Nokia 3210’, a backpack, money in the amount of PLN 150 , a ‘Pioneer’ car audio panel, a jacket, an ID card, driving licence, car registration document, PKO debit card and other property of total value of PLN 736 to the detriment of [persoon 3] . They first demanded handing over the money and then, when met with refusal, kicked him and threatened to continue to beat him, which forced the injured person to give them the objects and the money.As a result the injured person suffered from haemorrhage of the upper lip and other bodily injury and impairment to health lasting not longer than 7 days.
II K 97/09 – tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, cumulatief vonnis
De overlevering wordt tenslotte verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en één maand, waarvan nog
zes maanden en 28 dagenresteren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze vrijheidsstraf is opgelegd bij
cumulatief vonnisvan the District Court in Bartoszyce van 28 april 2009.
Dit cumulatief vonnis is samengesteld uit de volgende vonnissen en bevat de volgende in het EAB omschreven strafbare feiten:
II K 341/02, District Court in Bartoszyce:
IV. on the night of 24/25 July 2001 in Bartoszyce, Warmińsko-Mazurskie Voivodeship, together with [persoon 4] and a minor broke into the cellar of [persoon 5] by breaking a padlock on the door with a crowbar, and having penetrated the place they took in order to appropriate a set of hex wrenches and two bottles of REMOFF and Finlandia vodka of total value of PLN 130, to the detriment of the above mentioned person.
V. in September 2001 in Bartoszyce, Warmińsko-Mazurskie Voivodeship, together with [persoon 4] , intending to steal cigarettes he attempted to break into the cellar of [persoon 6] by physically forcing the door off the hinges and by getting inside but failed to achieve his aim due to a lack of the said objects therein;
VI. in November 2001 in Bartoszyce, Warmińsko-Mazurskie Voivodeship, together with [persoon 7] intending to steal cigarettes he attempted to break in the cellar of [persoon 8] by cutting the padlock shackle with metal-cutting scissors and getting inside but failed to achieve his aim due to a lack of the said objects therein.
II K 83/02, District Court in Bartoszyce:
VII. on 17 November 2001 in Bartoszyce, Warmińsko-Mazurskie Voivodeship, together with a minor took part in the beating of [persoon 9] by kicking him in the head, then felling him to the ground and kicking him all over his body causing neck injuries; the circumstances showed that he was exposed to the direct danger of bodily injury under Article 157 (1) of the Penal Code.
II K 142/03, District Court in Bartoszyce:
VIII. on 29 June 2002 in Bartoszyce, Warmińsko-Mazurskie Voivodeship, acting jointly and in cooperation with another person took part in the beating of [persoon 10] , [persoon 11] and [persoon 12] by hitting them with fists and kicking them all over their bodies exposing them to the direct danger of grievous bodily harm injury.
4.
Het feit waarop de vervolging betrekking heeft (II Kp 119/11, Ds 273/11), feit I
De rechtbank stelt vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit dit strafbare feit (feit I) niet heeft aangeduid als een feit, vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Dat betekent dat de rechtbank de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet onderzoeken.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat overlevering voor dit feit geweigerd moet worden aangezien het hier een feit betreft dat naar Nederlands recht niet strafbaar is.
De rechtbank zal zich in haar verdere beoordeling van de verzochte overlevering beperken tot de overige feiten, waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld bij de vonnissen met de volgende zaaksnummers: II K 657/04, II K 97/09 met onderliggende vonnissen II K 341/02, II K 83/02 en II K 142/03.
II K 657/04, II K 97/09 met onderliggende vonnissen II K 341/02, II K 83/02 en II K 142/03:

5.Is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aan de orde?

Het EAB bevat met betrekking tot behandeling
in eerste aanlegde volgende informatie:
II K 657/04:
‘The person was summoned in person om 21 October 2005 in case II K 657/04 and thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial’.
Over dit vonnis is op 16 april 2019 opgemerkt dat het er op lijkt dat tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld, in het EAB staat immers “
upheld by the judgment of the Regional Court in Olsztyn of 16 februari2004” (de rechtbank leest: 2006).
Toegezegd is dat navraag zal worden gedaan.
II K 97/09 (het samengestelde vonnis):‘No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision in case II K 97/09’.
‘Being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counsellor, who was either appointed to the person concerned or by the State, to defend him or her at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial, cease reference II K 97/09’
‘The sentenced person was not present at the trial resulting in the cumulative judgment in case II K 97/09. He had been informed of the time of the trial but decided that the presence of a court-appointed defense counsel would be enough. The authorized defense counsel was present at the trial during which the judgment was handed down’.
Op de zitting van 16 april 2019 heeft de officier van justitie het volgende standpunt ingenomen en verklaard:
Er is niet genoeg informatie voorhanden om over alle vonnissen waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd te beslissen. Ik beschik over voldoende informatie over het samenvoegingsvonnis met referentienummer II K 97/09. De opgeëiste persoon had toen een gemachtigd raadsman, maar ten aanzien van de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de procedures/vonnissen die aan het samenvoegingsvonnis ten grondslag liggen (namelijk de zaken met referentienummers II K 341/02, II K 83/02 en II K 142/03) zijn geen gegevens voorhanden in het licht van de toets die ex artikel 12 OLW moet worden verricht.
Op 16 april 2019 heeft het IRC informatie ingewonnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over beide vonnissen (II K 657/04 en II K 97/09 met de onderliggende vonnissen).
II K 657/04:behandeling in hoger beroep in het licht van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Op 24 april 2019 heeft het IRC in het kader van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW nog aanvullende informatie ingewonnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit en in het bijzonder vragen gesteld over de aanwezigheid, danwel de vertegenwoordiging door een gemachtigd raadsman met betrekking tot het arrest van the Regional Court in Olsztyn van 16 februari 2006, waarbij het vonnis van the District Court in Bartoszyce van 26 oktober 2005 ‘was upheld’ (zaaksnummer
II K 657/04).
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat overlevering voor het uitzitten van de vrijheidsstraf opgelegd bij vonnis met zaaksnummer
II K 657/04moet worden geweigerd nu uit het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting die tot het arrest heeft geleid. Evenmin blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting maar een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren. Er is een advocaat aanwezig geweest maar van een machtiging is niet gebleken. De opgeëiste persoon heeft in hoger beroep zijn verdediging niet kunnen voeren.
Er is niet voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW en het gevolg is dat de overlevering met betrekking tot
II K 657/04moet worden geweigerd.
De rechtbank zal zich in haar verdere beoordeling van de verzochte overlevering beperken tot de overige feiten, waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld bij het vonnis met het volgende zaaksnummers
II K 97/09met onderliggende vonnissen II K 341/02, II K 83/02 en II K 142/03.

6.Voor alle feiten is toetsing van dubbele strafbaarheid vereist

II K 97/09 (met onderliggende vonnissen II K 341/02, II K 83/02 en II K 142/03).
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft alle feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid geldt.
Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
II K 341/02:feit IV: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
feiten V en VI: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
II K 83/02,feit VII: mishandeling
II K 142/03:feit VIII: medeplegen van mishandeling.

7.Slotsom

II K 97/09 met onderliggende vonnissen II K 341/02, II K 83/02 en II K 142/03):
Nu ten aanzien van de feiten IV tot en met VIII waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor deze feiten te worden toegestaan.
II K 657/04, II Kp 119/11:hiervoor moet de overlevering worden geweigerd (feiten I, II en III).

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 47, 300, 311 en 321 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Sąd Okręgowy w Olsztunie II Wydział [Regional Court in Olsztyn, Criminal Matters Division 2],Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, die zijn opgelegd wegens de feiten IV tot en VIII (vonnis II K 97/09 met onderliggende vonnissen II K 341/02, II K 83/02 en II K 142/03).
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de vervolging voor het in het EAB als feit I aangeduide feit (II Kp 119/11, Ds. 273/11).
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd wegens de feiten II en III (II K 657/04) .
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.