ECLI:NL:RBAMS:2019:3552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13/751046-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Hongarije

Op 16 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 21 maart 2019 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Hongarije beoordeeld. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 9 OLW, omdat de opgeëiste persoon eerder in Nederland was veroordeeld voor het in bezit hebben van een vals paspoort. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van hetzelfde feit en dat de overlevering niet geweigerd kon worden op deze grond. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Hongarije onderzocht en geconcludeerd dat er geen reëel risico was op onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer:13/751046-19
RK nummer: 19/1855
Datum uitspraak: 16 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 december 2018 door
the Central District Court of Buda(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [alias] ,
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1980 dan wel [alias geboortedag] 1981 elders te Albanië,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd uit andere hoofde in de [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Albanese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij [opgeëiste persoon] is en op [geboortedag] 1980 is geboren te [geboorteplaats] (Albanië) en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
the decision No. 01000/850-675/2016.bü. of the General Department of Combating Cases Involving Corruption and Economic Crimes of the Budapest Capital Police Headquarters on the issue of a warrant for arrest issued on 27 November 2018, which was approved by the Public Prosecutor’s Office of districts 20, 21 and 23 under Number B.XX.1526/2016.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Hongarije strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 23, te weten:
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De weigeringsgrond van artikel 9 OLW

5.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid en onder e, OLW. De opgeëiste persoon is op 4 september 2018 door de politierechter in Nederland veroordeeld voor het in het bezit hebben van een vals paspoort. Deze veroordeling is onherroepelijk en de opgelegde straf is volledig ten uitvoer gelegd. De overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht vanwege het kopen van hetzelfde valse paspoort in Hongarije. Het kopen van een vals paspoort en het bezitten van datzelfde valse paspoort zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De opgeëiste persoon kon het document niet voorhanden hebben zonder het eerst te verkrijgen. Gelet op de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 maart 2006, ECLI:EU:C:2006:165 inzake Van Esbroeck en van 28 september 2006, ECLI:EU:C:2006:614 inzake Van Straaten én de omstandigheid dat bij beide feiten hetzelfde rechtsbelang wordt beschermd, is sprake van hetzelfde feit.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman niet kan slagen, omdat het verschillende feiten betreft. Uit het EAB blijkt dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht vanwege het uitlokken van ambtelijke corruptie en niet het kopen van een vals paspoort. Er is sprake van een ander rechtsbelang dat wordt beschermd. Er is dus geen sprake van hetzelfde feit, zodat de weigeringsgrond van artikel van artikel 9, eerste lid en onder e, OLW niet aan de orde is.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
De opgeëiste persoon is in Nederland veroordeeld voor het in Nederland in bezit hebben van een vals paspoort waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het vals is. Dit paspoort heeft hij verkregen van de Hongaarse autoriteiten door gebruik te maken van valse gegevens met behulp van de in het EAB genoemde overheidsfunctionaris waarbij door haar bewust is nagelaten gebruik te maken van het aan haar ter beschikking gestelde instrumentarium ter verificatie van gegevens. De feitsomschrijving in het EAB ziet op het verkrijgen van een vals paspoort op basis van valse gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een ander feitencomplex dan het feitencomplex dat ten grondslag lag aan de veroordeling in Nederland. Er is geen sprake van een onlosmakelijk verband tussen de in Hongarije gepleegde handelingen en het in Nederland in het bezit hebben van (kennelijk) datzelfde valse paspoort, zodat de Hongaarse handelingen niet hetzelfde feit betreffen als de Nederlandse veroordeling. De weigeringsgrond van artikel 9 OLW is niet van toepassing.

6.Detentieomstandigheden

Uit de aanvullende brief van 29 april 2019 van het Hongaarse ministerie van Justitie volgt dat de opgeëiste persoon in de gevangenis in Szombathely of in de gevangenis in Tiszalök wordt geplaatst indien hij wordt overgeleverd. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat opgeëiste persoon na overlevering eerst maximaal twee tot drie weken in de gevangenis in Boedapest worden geplaatst (zie de uitspraak van 16 mei 2019 met parketnummer 13/751019-19). [1]
Voor zover gedetineerden in Hongarije in het algemeen (nog) een reëel risico van onmenselijke of vernederende behandeling lopen vanwege de in Hongaarse gevangenissen heersende detentieomstandigheden, is zo een reëel gevaar voor de opgeëiste persoon uitgesloten voor wat betreft zijn verblijf in de gevangenis in Budapest. Het Hongaarse Ministerie van Justitie heeft immers gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet wordt blootgesteld aan een behandeling die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Deze garantie vindt steun in de overige informatie waarover de rechtbank beschikt.
De rechtbank heeft geen bewijzen dat personen die in de gevangenis in Szombathely of in Tiszalök gedetineerd zijn een reëel risico van onmenselijke of vernederende behandeling lopen vanwege de daar heersende detentieomstandigheden. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of het verblijf van de opgeëiste persoon in één van beide instellingen hem zou blootstellen aan een dergelijk gevaar.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [alias]aan
the Central District Court of Budaten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Ter publicatie aangeboden.