ECLI:NL:RBAMS:2019:3546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13/751155-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere strafbare feiten

Op 10 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie bij de Strafuitvoeringsrechtbank te Antwerpen, België, op 15 februari 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Egypte in 1993, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

De zitting vond plaats op 26 april 2019, waarbij de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes aanwezig was. De opgeëiste persoon verscheen niet, en zijn raadsvrouw, mr. J.E.R. Geurts, verklaarde niet gemachtigd te zijn om namens hem te spreken. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering.

In het EAB worden drie strafbare feiten genoemd, waaronder ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, zodat hij zijn vrijheidsstraf van vijf jaar kan ondergaan in België.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751155-19
RK nummer: 19/1603
Datum uitspraak: 10 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 februari 2019 door het Openbaar Ministerie bij de Strafuitvoeringsrechtbank te Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is – ondanks een correcte betekening van de oproeping – niet ter zitting verschenen. Zijn raadsvrouw, mr. J.E.R. Geurts, advocaat te Utrecht, heeft verklaard door de opgeëiste persoon niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt onder meer melding gemaakt van een
vonnis van de Correctionele Rechtbank te Brussel d.d. 19 mei 2016, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd voor de duur van 5 jaar, waarvan de helft met uitstel van de tenuitvoerlegging;
arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen d.d. 8 februari 2017, waarbij het uitgestelde gedeelte van de hiervoor genoemde straf effectief is geworden.
De rechtbank begrijpt – mede op grond van de e-mail van de Substituut Procureur des Konings bij het parket Antwerpen van 1 maart 2019 – dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de executie van de gevangenisstraf, opgelegd bij het hiervoor onder 2 genoemde arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen, dat op twee onderliggende vonnissen ziet, te weten het vonnis dat bij hoger beroep werd bestreden en het hiervoor onder 1. vermelde vonnis. Het EAB ziet – in totaal – op drie strafbare feiten.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De Substituut Procureur des Konings heeft bij voornoemde e-mail onder meer meegedeeld dat van deze straf nog 1086 dagen resteren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het eveneens hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de drie feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Uit de hiervoor genoemde e-mail van het parket Antwerpen blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen, zowel bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit arrest heeft geleid als bij de behandeling ter terechtzitting die tot het onder 1. genoemde vonnis heeft geleid.

4.Strafbaarheid van de feiten

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de drie feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt, door het lijstfeit
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling(nummer 16 op de lijst van bijlage 1 bij de OLW) aan te kruisen.
Gelet op de omschrijving van de twee feiten onder “
Titel 2” in het EAB onder rubriek e) is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen deze feitomschrijvingen en de aangekruiste categorie. Volgens het EAB ziet deze titel namelijk op – kort gezegd – afpersing in vereniging van € 38.000,- (“
Tenlastelegging A”) en op diefstal van twee kentekenplaten (“
Tenlastelegging B”). Deze strafbare feiten kunnen niet worden geclassificeerd als het hiervoor genoemde lijstfeit. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het lijstfeit – voor deze feiten – niet in redelijkheid heeft kunnen aankruisen.
Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd, in het bijzonder aan de eis dat deze feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Tenlastelegging A:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Tenlastelegging B:
diefstal.
Voorts overweegt de rechtbank dat het hiervoor genoemde lijstfeit in redelijkheid is aangekruist voor één van de twee componenten van het feit onder “
Titel 1” in het EAB. Toetsing van de dubbele strafbaarheid van deze component moet dan ook achterwege blijven.
Echter, de rechtbank is van oordeel dat het tweede component – kortgezegd de diefstal met geweld in vereniging – niet onder het lijstfeit valt en dus eveneens naar Nederlands recht strafbaar moet zijn.
De rechtbank stelt vast dat ook hieraan is voldaan.
Dit component levert naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Openbaar Ministerie bij de Strafuitvoeringsrechtbank te Antwerpen (België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.