ECLI:NL:RBAMS:2019:3537

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13/733024-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en meineed in Amsterdam

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1965, heeft de rechtbank Amsterdam op 9 mei 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft een vrijspraak van diefstal, gevolgd door geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, waarbij zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt. De verdachte werd ook beschuldigd van meineed, omdat hij als getuige bij de rechter-commissaris een valse verklaring zou hebben afgelegd. Tijdens de zitting op 25 april 2019 heeft de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, de vordering gedaan, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.F. Hoogervorst, hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De tenlastelegging omvatte onder andere dat de verdachte op 5 oktober 2018 in Amsterdam, als getuige, een onjuiste verklaring heeft afgelegd over een geldbedrag dat hij zou hebben overgeboekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris niet de waarheid heeft verteld, maar dat het niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd. De verdediging stelde dat er sprake was van een vergissing en niet van opzet. De rechtbank heeft in haar oordeel meegewogen dat de verklaring van de verdachte betrekking had op gebeurtenissen die 17 jaar eerder plaatsvonden en dat het verhoor ongestructureerd was verlopen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het opzet van de verdachte niet bewezen kon worden, waardoor hij werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. M. Vaandrager als voorzitter, en mrs. J.M. Jongkind en N. Swart als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. K.M.H. Stikkers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/733024-18 (Promis)
Datum uitspraak: 9 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kerkhoff en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.F. Hoogervorst naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan meineed. Toen hij als getuige werd gehoord door de rechter-commissaris, zou hij een valse verklaring hebben afgelegd.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in het kabinet van de rechter-commissaris, als getuige in de strafzaak [naam] , nadat hij op de bij de wet voorgeschreven wijze door de rechter-commissaris werd beëdigd als getuige en hij (daarbij) de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde of daaraan
rechtsgevolgen verbond, mondeling persoonlijk opzettelijk de volgende geheel of gedeeltelijk valse verklaring onder ede heeft afgelegd:
- " In het begin is het geld in 2001 toen gestort op een rekening van de [naam bank 1] bank. Dat is van de [naam bank 1] bank naar de [naam bank 2] bank overgemaakt. Dat was meer dan een ton." en/of
- nadat hem, verdachte, is gevraagd of hij ook weleens geld vanaf een rekening heeft overgeboekt: "Een keer vanaf de [naam bank 1] naar de [naam bank 2] ." en/of
- nadat de advocaat hem, verdachte, heeft medegedeeld dat volgens het dossier de eerste handeling op de [naam bank 2] -rekening een contante storting op 5 juli 2002 van een geldbedrag van 161.000 euro is geweest: "Dat is overgeboekt van de [naam bank 1] bank" en/of woorden van gelijke aard en/of strekking.

3.Vrijspraak

Inleiding
Vaststaat dat verdachte tijdens zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris op 5 oktober 2018 niet de waarheid heeft verteld. Verdachte heeft verklaard dat hij op 5 juli 2002 een bedrag van € 161.000,- heeft overgeboekt naar de [naam bank 2] -rekening, terwijl uit het dossier duidelijk volgt dat het een contante storting betreft in plaats van een overboeking.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft bewust in strijd met de waarheid verklaard. Zijn opzet was ook gericht op het afleggen van een valse verklaring. Of het een overboeking of een storting van contant geld betreft, is relevant in de strafzaak tegen de familie [familienaam] en hij heeft hen met zijn verklaring ter wille willen zijn. Verdachte is bij de rechter-commissaris, vier jaar nadat hij tegenover de politie een verklaring heef afgelegd, met een alternatief scenario gekomen wat in zijn geheel ongeloofwaardig is, maar waarvan in ieder geval op het tenlastegelegde punt gezegd kan worden dat dit feitelijk in strijd met de waarheid is. Aan verdachte is meerdere keren gevraagd of het wel klopte wat hij zei en alle keren heeft hij gezegd dat het geld van een overboeking kwam.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Kort samengevat heeft zij daartoe aangevoerd dat er sprake is van een evidente vergissing en niet van een opzettelijk valse verklaring. Het opzet bij verdachte ontbreekt en het is niet onwaarschijnlijk dat hij - jaren na dato - die vergissing maakt. Daar komt nog bij dat de gang van zaken tijdens het verhoor de nodige vragen oproept.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte opzettelijk onjuist heeft verklaard of dat hij zich - zoals hijzelf zegt - heeft vergist. Vaststaat dat verdachte bij de rechter-commissaris een andere verklaring af heeft gelegd dan dat hij eerder in 2014 bij de politie heeft gedaan. Tevens staat vast dat het om een groot geldbedrag gaat, waar men doorgaans niet iedere dag over beschikt. Aan de andere kant weegt de rechtbank mee dat de verklaring van verdachte ziet op iets dat circa 17 jaar voorafgaand aan zijn verhoor bij de rechter-commissaris is gebeurd, dat verdachte in het verhoor bij de rechter-commissaris meermalen over geldstortingen bij zowel de [naam bank 1] bank als [naam bank 2] -bank spreekt, hij daarbij te kennen geeft dat hij twijfelt over hoe vaak de stortingen hebben plaatsgevonden en tot slot dat het verhoor in zijn algemeenheid ongestructureerd is verlopen. Gelet op het verloop en de inhoud van het verhoor, en de vele bedragen die in het verhoor worden genoemd, is het niet onwaarschijnlijk dat verdachte zich heeft vergist. De rechtbank is van oordeel dat het opzet van verdachte op het afleggen van valse verklaring onder ede niet kan worden bewezen. Nu het opzet niet kan worden bewezen zal verdachte worden vrijgesproken van hetgeen hem wordt verweten.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en N. Swart, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2019.