ECLI:NL:RBAMS:2019:3536

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13/701222-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel in Amsterdam

Op 9 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 september 2017 in Amsterdam openlijk geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [persoon 1] tweemaal in het gezicht heeft geschopt, terwijl deze weerloos op de grond lag. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot doodslag en openlijke geweldpleging, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte handelde. De rechtbank heeft de poging tot doodslag niet bewezen geacht en de verdachte daarvan vrijgesproken. Wel is openlijke geweldpleging bewezen verklaard, waarbij [persoon 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken kaak en gebroken tanden.

De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op camerabeelden en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel, maar van enig lichamelijk letsel. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank heeft een lagere straf opgelegd, bestaande uit drie dagen gevangenisstraf (met aftrek van voorarrest) en een taakstraf van 150 uur. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €750,- aan [persoon 1] toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en geoordeeld dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor zijn handelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701222-18 (Promis)
Datum uitspraak: 9 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. K. Canatan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [persoon 1] (met kracht) met geschoeide voet eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt (terwijl voornoemde [persoon 1] weerloos op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 14 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Lange Leidsedwarsstraat (ter hoogte van perceel [nummer] ), in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] , welk geweld bestond uit het naar de grond trekken/werken van voornoemde [persoon 1] en/of (vervolgens) met kracht en/of met geschoeide voet eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd schoppen en/of trappen van voornoemde [persoon 1] (terwijl voornoemde [persoon 1] weerloos op de grond lag), terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een (op een of meerdere plaatsen) gebroken kaak en/of
- een scheur in het neusbeen en/of
- een of meerdere (af)gebroken tanden,
althans enig lichamelijk letsel voor voornoemde [persoon 1] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
hij op of omstreeks 14 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [persoon 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een (op een of meerdere plaatsen) gebroken kaak en/of
- een scheur in het neusbeen en/of
- een of meerdere (af)gebroken tanden,
heeft toegebracht door voornoemde [persoon 1] (met kracht) met geschoeide voet eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen (terwijl voornoemde [persoon 1] weerloos op de grond lag);
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 14 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] (met kracht) met geschoeide voet eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen (terwijl voornoemde [persoon 1] weerloos op de grond lag), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een (op een of meerdere plaatsen) gebroken kaak en/of
- een scheur in het neusbeen en/of
- een of meerdere (af)gebroken tanden,
althans enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk tot gevolg (het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde). Er dient vrijspraak te volgen voor poging doodslag.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de poging tot doodslag. Er is voorts geen sprake van het in vereniging plegen van het geweld. Verdachte heeft alleen gehandeld, zodat ook vrijspraak dient te volgen voor openlijke geweldpleging. Verdachte dient tevens te worden vrijgesproken van de scheur in het neusbeen (het tweede gedachtestreepje) en de afgebroken tanden (derde gedachtestreepje), omdat dit letsel niet uit de medische stukken volgt. De medische stukken zijn leidend voor het bewijs van het letsel en niet de verklaring van aangever. Het letsel dat ten gevolge van het gedrag van verdachte is ontstaan is echter niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, maar als enig lichamelijk letsel (het meer subsidiair ten laste gelegde). Dit volgt uit de rechtspraak.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van poging doodslag
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen poging tot doodslag niet kan worden bewezen. Dit betekent dat verdachte daarvan (het onder het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde) zal worden vrijgesproken.
Openlijke geweldpleging
De rechtbank stelt vast dat verdachte [persoon 1] (hierna [persoon 1] ) tot tweemaal toe in het gezicht heeft geschopt. Dit baseert de rechtbank op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd,
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er sprake is van het “in vereniging” plegen van het geweld en verder of de bij het geweld opgelopen verwondingen te kwalificeren zijn als zwaar lichamelijk letsel.
“In vereniging”
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld.
Uit de camerabeelden is gebleken dat verdachte samen met zijn medeverdachte achter [persoon 1] aan is gerend. Vervolgens heeft de medeverdachte [persoon 1] vastgepakt, en is [persoon 1] op de grond terecht gekomen. Daarna heeft verdachte, in het bijzijn van de medeverdachte, [persoon 1] tweemaal in het gezicht geschopt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben beide verdachten daarom geweld toegepast, en hebben beiden een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld tegen [persoon 1] . Het verweer van de raadsman dat geen sprake is van het in verenging plegen van geweld wordt dan ook verworpen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte openlijk in vereniging geweld heeft gebruikt tegen [persoon 1] .
(Zwaar) lichamelijk letsel
De rechtbank constateert dat uit de medische stukken over [persoon 1] niet blijkt er sprake is van een scheur in het neusbeen en van afgebroken tanden. Wel staat vast dat [persoon 1] ten gevolge van het geweld zijn kaak heeft gebroken en er meerdere tanden zijn gebroken.
De rechtbank stelt voorop dat onder lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Genoemd artikel geeft een niet limitatieve opsomming van gevallen die als zwaar letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (volgens onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:AA5802). De rechtbank wijst in dat kader nog op het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 3 juli 2018 (ECLI:HR:2018:1051) waarin is opgenomen dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, maar ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het letsel dat bij [persoon 1] is veroorzaakt, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Daartoe overweegt de rechtbank dat weliswaar is gebleken dat sprake is geweest van enig lichamelijk letsel bij [persoon 1] , maar dat verder medisch(operatief of tandheelkundig) ingrijpen niet nodig is geweest. Meer informatie over de feitelijke duur van het herstel ontbreekt. Bij deze stand van zaken kan niet geconcludeerd worden dat sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging waarbij [persoon 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken kaak en gebroken tanden.
3.4.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden met nummer PL1300-2017200694-4 van 22 november 2017, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 18-35).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
In de nacht van woensdag 13 september op donderdag 14 september 2017, is er in de Leidse Kruisstraat te Amsterdam een zware mishandeling gepleegd door nog onbekende verdachten. Op de camerabeelden is het incident waar te nemen.
Still 2: Ik zie dat er twee personen, de verdachten, uit de richting van de Lange Leidsedwarsstraat komen. Eén van de verdachten rent voorop.
Still 3: Ik zie dat de, eerder genoemde, voorop rennende verdachte, het slachtoffer met twee handen vastpakt.
Still 4: Ik zie dat de, eerder genoemde voorop rennende verdachte, het slachtoffer met een slingerende beweging naar de grond trekt.
Still 6: Ik zie dat de tweede verdachte, nog voordat het slachtoffer is opgestaan, zijn rechterbeen ophaalt.
Still 7: Ik zie dat de tweede verdachte met zijn rechtervoet tegen de linkerzijkant van het hoofd van het slachtoffer schopt.
Still 11: Ik zie dat de tweede verdachte voor het gezicht van slachtoffer staat en zijn rechterbeen ophaalt.
Still 12: Ik zie dat, nog voordat het slachtoffer op zijn knieën zit, de tweede verdachte met zijn rechtervoet tegen de rechterzijkant van het hoofd van het slachtoffer schopt.
2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 april 2019, inhoudende de eigen verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
“Ik herken mijzelf op de beelden. Ik heb het gedaan.”
3. Een geschrift, te weten een overzicht uit het medisch dossier van [persoon 1] , met startdatum 14-09-2017.
14-09-2017: gisteravond 13 september 2017 klappen op het gelaat gekregen waarbij een Le Fort fractuur rechts zonder noemenswaardige dislocatie.
18-09-2017: controle Le Fort 2 fractuur, stabiel, geen elektieve ingreep nodig.
4. Een geschrift, te weten brief van tandarts-implantoloog i.o. [verbalisant 2] van 7 februari 2018 aan [persoon 1] , inhoudende een verslag van het op 19 oktober 2017 uitgevoerde mondonderzoek.
“Elementen 13,14, 15, 21 en 45 zijn gefractureerd. Bij element 13, 15, 45 constateerden wij een kroonfractuur zonder pulpa-exponatie, waarbij onder andere de buccale knobbels geheel verloren zijn. Deze elementen zijn voorzien van een composietrestauratie met knobbeloverkapping. Bij element 21 constateerden wij een kroonfractuur van het mesiale deel. Restauratie uitgevoerd met een hoekopbouw van composiet. Van element 14 was enkel de glazuurkap beschadigd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 14 september 2017 te Amsterdam, openlijk, te weten op de openbare weg, de Lange Leidsedwarsstraat (ter hoogte van perceel [nummer] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] , welk geweld bestond uit het naar de grond werken van voornoemde [persoon 1] en vervolgens met kracht en met geschoeide voet meermalen tegen het gezicht, schoppen en van voornoemde [persoon 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld lichamelijk letsel, te weten:
- een (op meerdere plaatsen) gebroken kaak en
- gebroken tanden,
voor voornoemde [persoon 1] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, (het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de zaak af te doen met een taakstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet op zijn plaats gelet op het advies van de reclassering, de proceshouding van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden, zijn jonge leeftijd, het lage recidiverisico en het feit dat aangever de eerste geweldshandeling heeft verricht en in zoverre sprake is geweest van reactief handelen. Voor het geval de rechtbank een gevangenisstraf overweegt verzoekt de raadsman om een gedeelte van die straf voorwaardelijk op te leggen met daarbij reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld gericht tegen [persoon 1] . Hij heeft daarmee bijgedragen aan een heftig geweldsincident in het uitgaansleven in de binnenstad van Amsterdam. Verdachte heeft daarbij grof geweld gebruikt. Hij heeft [persoon 1] tot twee keer toe tegen zijn gezicht geschopt. Niet alleen heeft verdachte met deze gedragingen de lichamelijke integriteit van [persoon 1] geschonden en hem pijn en letsel toegebracht, ook heeft dit uitgaansgeweld de samenleving geschokt en gevoelens van verontwaardiging en van onveiligheid in de samenleving opgeroepen.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Uit het strafblad van verdachte van 2 april 2019 blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit de (inmiddels verouderde) reclasseringsrapporten over verdachte en zoals die zijn besproken op de terechtzitting. De reclassering heeft in het advies van 6 november 2018 geadviseerd om een (deels) voorwaardelijk straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank vindt namelijk dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Tevens houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de jonge leeftijd van verdachte, zijn positieve proceshouding, de gedeeltelijke eigen schuld van [persoon 1] , het tijdverloop en de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat de openlijke geweldpleging – mede daarom – naar het oordeel van de rechtbank als eenmalig incident kan worden aangemerkt.
Hoewel het op dit moment goed gaat met verdachte en hij zijn leven op de rit lijkt te hebben dient er vanwege de ernst van het feit en met name de mate van het geweld, een straf opgelegd te worden.
De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel niet passend nu van gevaar voor recidive onvoldoende is gebleken. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de sterk verouderde rapportage van de reclassering op dit punt te volgen. Verdachte heeft op eigen kracht hulp gezocht in de vorm van therapie. Een verplicht reclasseringstoezicht zal in dit geval geen meerwaarde hebben.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 150 uur passend. Dit betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis, omdat de gevangenisstraf gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. Uit het formulier “Verzoek tot schadevergoeding” volgt dat [persoon 1] zijn schade begroot op basis van de omstandigheden dat hij ten gevolge van het incident slecht slaapt, gevoelens van onrust heeft, tentamens heeft gemist en zijn gebit is verslechterd. Uit het formulier volgt eveneens dat [persoon 1] € 2.400,- heeft uitgekeerd gekregen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.400,-.
De raadsman heeft, onder verwijzing naar de Smartengeldgids, verzocht het bedrag te matigen tot € 750,-.
De rechtbank oordeelt als volgt. Hoewel [persoon 1] heeft nagelaten zijn vordering te onderbouwen acht de rechtbank het aannemelijk dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade nu er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. De rechtbank zal op grond van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, de schade begroten. De rechtbank weegt bij het vaststellen van het schadebedrag het deel eigen schuld (ex artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek) van [persoon 1] mee. De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding op € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2017 tot de dag van volledige betaling.
In het geval een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Ook deze schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde
-
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
150 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen.
Wijst de vordering van [persoon 1] hoofdelijk toe tot € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 14 september 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [persoon 1] te betalen de som van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 14 september 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze reeds door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 15 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en N. Swart, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2019.