ECLI:NL:RBAMS:2019:3534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13/669012-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen verdachte wegens opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 januari 2019 te Amstelveen opzettelijk een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op dezelfde datum gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. Hara, de vordering heeft ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.G.S. Roethof, heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor het vervoeren van de cocaïne en heeft verzocht om vrijspraak van dat onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft geoordeeld dat de enkele verklaring van de verdachte niet voldoende is om te concluderen dat hij de cocaïne heeft vervoerd, en heeft hem van dat onderdeel vrijgesproken. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wel opzettelijk ongeveer één kilo cocaïne aanwezig heeft gehad, wat bewezen is verklaard.

De rechtbank heeft vervolgens de strafbaarheid van het feit en de verdachte beoordeeld. Er zijn geen omstandigheden gevonden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 150 uren geëist. De verdediging heeft gepleit voor een taakstraf van 120 uren met een groot voorwaardelijk deel, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij binnenkort vader wordt en een blanco strafblad heeft.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om een taakstraf van 180 uren op te leggen, waarvan 90 uren voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de verdachte en zijn spijt over de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-nakoming van de taakstraf opgenomen in de beslissing. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669012-19
Datum uitspraak: 25 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 januari 2019 te Amstelveen opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, kort gezegd, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de cocaïne heeft vervoerd. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onderdeel ‘vervoeren’. Ten aanzien van het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen vaststellen dat verdachte de cocaïne ook daadwerkelijk heeft vervoerd. De enkele verklaring van verdachte dat het de bedoeling was om de cocaïne te vervoeren van A naar B is daartoe onvoldoende. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat hij ongeveer één kilo cocaïne aanwezig heeft gehad.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 17 januari 2019 te Amstelveen opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft zij een taakstraf van 150 uren geëist, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen straf aan verdachte op te leggen die zou inhouden dat verdachte terug naar de gevangenisstraf zou moeten. Verdachte heeft geen strafblad en heeft een éénmalige misstap begaan. Hij heeft direct verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en heeft spijt betuigd. Een taakstraf van 120 uur, met een groot voorwaardelijk deel zou passend zijn.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer een kilo cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof en het gebruik ervan heeft ook negatieve effecten op de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen.
Uit het strafblad van verdachte van 2 april 2019 blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit de verschillende reclasseringsrapporten en zoals die zijn besproken tijdens de terechtzitting. Uit het meest recente voortgangsverslag van de reclassering van 16 april 2019 wordt geadviseerd om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke (werk)straf op te leggen. Hierbij worden geen bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Gelet op de door de rechtbank gehanteerde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden in beginsel passend. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte aanleiding om voor een andere strafmodaliteit te kiezen en is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank houdt hierbij rekening met de persoonlijke situatie van verdachte, waaronder de omstandigheid dat hij binnenkort vader wordt, dat hij een baan heeft en een nagenoeg blanco strafblad. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte spijt heeft betuigd en min of meer openheid van zaken heeft gegeven. De rechtbank gaat er vanuit dat het een eenmalige vergissing van verdachte betreft en dat hij zich in de toekomst niet meer met strafbare feiten zal inlaten.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van 180 uur, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 uur voorwaardelijk passend en geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het vervoeren van cocaïne en omdat de rechtbank voornoemde persoonlijke omstandigheden en de positieve proceshouding van verdachte zwaar meeweegt bij het bepalen van de straf.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
90 uur uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en N. Swart, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2019.