ECLI:NL:RBAMS:2019:3528

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13/730033-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met aanzienlijke hoeveelheden cocaïne

Op 21 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij het ongeoorloofd bezit van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 8 augustus 2018 aangehouden in een woning te Amsterdam waar 12,7 kilogram cocaïne en diverse voorwerpen voor de productie van drugs werden aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk aanwezig was bij de cocaïne en de middelen die gebruikt werden voor de productie ervan. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vijf jaar, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 42 maanden op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten een nauwe en bewuste samenwerking hadden bij de productie en distributie van cocaïne. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie gevolgd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de precieze pleegperiode niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen bevolen, waaronder telefoons die vermoedelijk voor criminele doeleinden werden gebruikt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730033-18 (Promis)
Datum uitspraak: 21 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] ) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kerkhoff en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.G.D. Rutten naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

2.1.
Onderzoek 13HAILSHAM/medeverdachten
Het onderzoek 13Hailsham heeft geleid tot de gelijktijdige berechting van verdachte en de volgende medeverdachten:
  • [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] )
  • [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] )
  • [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] )
2.2.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 22 april 2018 tot en met 8 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (onder meer):
( [adres] , Amsterdam)
- een hoeveelheid van ongeveer 12,706 kilogram cocaïne (te weten twee blokken van 2190 gram (goednummers 5616421 en 5616422 in AH-tas 1 5614631) en/of twee blokken van 2145 (goednummers 5616424 en 5616426 in AH-tas 2 5614633) gram en/of een blok van 1177 gram (goednummer 5616423 in AH-tas 3 5614635) en/of een blok van 1030 en/of een blok van 1031 (goednummers 5616416 en 5616417 in AH-tas 4 5614636) en/of een blok van 1153 gram (goednummer 5616418 in AH-tas 4 5614636) en/of een blok van 534 gram (goednummer 5616420 in AH-tas 4 5614636) en/of twee brokken van 219 gram (goednummer 5616415 in AH-tas 4 5614636) en/of een blok van 1154 gram (goednummer 5616428 in AH-tas 5 5614638) en/of twee blokken van 2073 gram (goednummers 5616430 en 5616431 in Lidl-tas 5614639), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) geleden in of omstreeks de periode van 22 april 2018 tot en met 8 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen,
- stoffen en/of voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer) van zijn mededader(s)
voorhanden gehad een of meer:
- ( hydraulische) persmachine(s) en/of
- persblok(ken) en/of
- vacuümmachine(s)/sealappara(a)t(en) en/of-
- sealbag(s) en/of
- zwarte rubberen verpakkingsmateriaal en/of
- ( grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën en/of (versnijdings)middel(en), te weten onder meer procaïne en/of lidocaïne en/of methylethylketon, bestemd voor het versnijden en/of wassen en/of bewerken en/of verwerken van cocaïne en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1
- harde schijf/schijven en/of
- administratie(s) en/of document(en) met aantekeningen en/of
- laptop(s) en/of
- telefoon(s) en/of
- auto('s)
waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Bewezen kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij de productie van de in de woning aan de [adres] te Amsterdam aangetroffen cocaïne en dat hij goederen aanwezig heeft gehad die gebruikt worden voor de productie van cocaïne. Verdachte is aangehouden in de woning, zijn telefoon peilt vanaf 1 mei 2018 dagelijks uit bij de woning en uit een observatie van 7 augustus 2018 volgt dat verdachte de deur opendoet. Verdachte heeft geen verklaring voor zijn aanwezigheid in de woning afgelegd. Er zijn voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat er sprake was van beschikkingsmacht en wetenschap. Het aantreffen van de verschillende verdachten in en nabij de woning, het contact tussen de verdachten, de dactyloscopische sporen van verschillende verdachten op de tassen waarin cocaïne werd bewaard, het notitieboekje dat wijst op een verdeling in winst tussen de verschillende verdachten, geeft aan dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking bij de productie van de drugs en het aanwezig hebben van de goederen om de drugs mee te fabriceren.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitaantekeningen vrijspraak bepleit voor zowel feit 1 als feit 2. Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Primair dient integrale vrijspraak te volgen omdat er geen bewijs is dat verdachte minst genomen wist dat er in de woning cocaïne en attributen voor het maken van verdovende middelen lagen. Verdachte komt pas sinds 6 augustus 2018 in beeld bij de recherche. Voor die tijd komt verdachte op geen enkele wijze in beeld in relatie tot deze woning. Verdachte kent [medeverdachte 1] en de woningeigenaar van de [adres] . De aanwezigheid van verdachte in de woning kan verklaard worden vanuit het feit dat hij bij een vriend op bezoek kwam. De aangetroffen cocaïne en attributen waren met het blote oog niet zichtbaar en deze spullen kunnen middels onderzoek niet aan verdachte worden gelinkt. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de enkele wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne en de middelen zoals omschreven in feit 2 niet maakt dat verdachte deze verdovende middelen en attributen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Dat geldt tevens voor de verweten voorbereidingshandelingen. Het enkel weten dat die middelen daar lagen, maakt nog niet dat verdachte zich reeds om die reden schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen. Meer subsidiair moet verdachte partieel vrij worden gesproken van de overige onder 1 ten laste gelegde feitelijke handelingen omdat nergens uit het dossier volgt dat verdachte een significante bijdrage zou hebben geleverd aan het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of vervaardigen van verdovende middelen. Hetzelfde geldt voor feit 2. Zelfs als verdachte wist dat de attributen in de woning aanwezig waren maakt dat nog niet dat daarmee bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen heeft begaan. Het enkel ‘weten’ impliceert daarmee niet dat verdachte ook opzet heeft gehad. Uiterst subsidiair dient de tenlastegelegde periode aanzienlijk te worden bekort, namelijk vanaf 6 augustus 2018.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Naar aanleiding van afgeschermde informatie inhoudende
dat de bewoners/gebruikers van [adres 2] te Amsterdam, waaronder [medeverdachte 1] , criminele contacten zouden hebben en betrokken zouden zijn bij overdachten van verdovende middelen [2] is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 13Hailsham. In het kader van die verdenking hebben op verschillende data observaties [3] plaatsgevonden en is er een peilbaken geplaatst in de Chevrolet Aveo met het kenteken [nummer] welke auto in gebruik was bij [medeverdachte 1] . [4]
Op 8 augustus 2018 zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] in de woning aan de [adres] te Amsterdam aangehouden. [5] [medeverdachte 3] [6] en [medeverdachte 2] [7] zijn later die dag afzonderlijk van elkaar in de nabijheid van deze woning aangehouden. Tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres] zijn naast 12,7 kilo cocaïne diverse goederen aangetroffen zoals verpakkingsmateriaal, weegschalen, een pers, een tweetal mallen, diverse logo’s en chemicaliën zoals methylethylketon (MEK), zoutzuur, zwavelzuur, aceton en lidocaïne. [8] Tijdens de doorzoeking is een versterkte cocaïne geur waargenomen. [9]
Tijdens de doorzoeking op 8 augustus 2018 in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam worden onder andere een groot geldbedrag, hasjiesj, mobiele telefoons, administratie, harde schijf en een laptop aangetroffen. [10]
Aantreffen cocaïne (feit 1) en voorbereidingshandelingen (feit 2)
Vooropgesteld moet worden dat er volgens vaste rechtspraak vanuit kan worden gegaan dat een gebruiker/bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. Daarnaast is volgens vaste rechtspraak voor de vraag of een verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2 onder C Opiumwet, niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevinden en dat verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Voor de vraag of verdachte wetenschap had van de cocaïne en de overige spullen die gebruikt werden om cocaïne te vervaardigen zijn, de volgende omstandigheden van belang. Op 8 augustus 2018 wordt verdachte tijdens een observatie waargenomen in de woning aan de [adres] . Omstreeks 13.21 uur wordt gezien dat verdachte uit de woning komt, rond kijkt en hierna weer naar binnen gaat. Om 13.51 uur helpt verdachte [medeverdachte 3] met tassen naar binnen brengen. [11] Diezelfde dag wordt verdachte in de woning aangehouden. [12] Ook in de dagen vlak voor zijn aanhouding is hij bij de woning aan de [adres] gezien. Op 7 augustus 2018 is gezien dat verdachte de deur opent voor [medeverdachte 1] . [13] In de onderzochte telefoon met goednummer 5616632 is een foto van verdachte aangetroffen gedateerd op 6 augustus 2018 gemaakt in de woonkamer van de betreffende woning aan de [adres] . [14] Tevens is uit onderzoek naar voren gekomen dat de telefoon van verdachte op 23 april 2018 voor het eerst bij de woning uitpeilt en vanaf 1 mei 2018 dagelijks. [15] Daarnaast zijn in de woning persoonlijke spullen gevonden van verdachte waardoor hij ook in de woning is te plaatsen. In de woning is zijn portemonnee met op zijn naam gestelde documenten erin aangetroffen en een notitieboekje van verdachte op de eettafel met daarin berekeningen en namen van versnijdingsmiddelen. [16] In het notitieboekje bevindt zich tevens een tekening soortgelijk aan de tatoeage van verdachte [17] en ook is uit het notitieboekje het cijfer 8 van het logo C38 gesneden. [18] C38 is een sjabloon dat gebruikt kan worden op de verdovende middelen.
Verdachte heeft zich bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting beroepen op zijn zwijgrecht ten aanzien van zijn aanwezigheid in de woning, de aangetroffen verdovende middelen en andere voorwerpen, zodat er geen mogelijk ontlastende verklaring van verdachte voorligt die de rechtbank op geloofwaardigheid of aannemelijkheid kan toetsen.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte moet hebben geweten van de aanwezigheid van de aangetroffen cocaïne en voorwerpen die zich in de woning bevonden en dat hij daar ook over kon beschikken. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte van niets wist en bij toeval in de woning aanwezig was, nu dit door de bewijsmiddelen wordt tegengesproken. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat in de woning ook daadwerkelijk cocaïne werd geproduceerd. De aangetroffen voorwerpen zoals persmachines, sealapparaten, sealbags en versnijdingsmiddelen waren naar het oordeel van de rechtbank aanwezig om cocaïne te versnijden en verpakken, waardoor ook feit 2 bewezen wordt geacht.
Medeplegen
De rechtbank overweegt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer worden afgeleid uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de uitvoering van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Uit zowel de inhoud van de onderlinge telefoongesprekken, het uitpeilen van de telefoons als uit de observaties volgt dat verdachte en medeverdachten veelvuldig aanwezig waren in de woning aan de [adres] . Verdachte en de medeverdachten zijn alle vier aangehouden in en nabij de woning aan de [adres] waarin een grote hoeveelheid cocaïne en goederen die gebruikt worden bij de productie/bewerking van cocaïne zijn aangetroffen. De cocaïne en de betreffende voorwerpen bevonden zich in de machtssfeer van verdachte en medeverdachten en er zijn ook dactyloscopische sporen van verdachte en medeverdachten op de tassen waarin de cocaïne werd bewaard aangetroffen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan.
Periode
De rechtbank stelt vast dat de strafbare feiten weliswaar zijn gepleegd binnen de tenlastegelegde periode. De rechtbank wil wel aannemen dat de periode waarin de strafbare feiten zijn begaan een kortere periode betreft, zoals de verdediging bepleit, dan de periode waar de officier van justitie vanuit gaat. Nu naar het oordeel van rechtbank wel vaststaat dat de feiten binnen de tenlastegelegde periode zijn gepleegd, neemt zij deze periode over in de bewezenverklaring.
Conclusie
Het voorgaande leidt er toe dat de rechtbank van oordeel is dat bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat de precieze pleegperiode niet kan worden vastgesteld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen gelegen in de periode van 22 april 2018 tot en met 8 augustus 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad:
( [adres] , Amsterdam)
- een hoeveelheid van ongeveer 12,706 kilogram cocaïne (te weten twee blokken van 2190 gram (goednummers 5616421 en 5616422 in AH-tas 1 5614631) en twee blokken van 2145 (goednummers 5616424 en 5616426 in AH-tas 2 5614633) gram en een blok van 1177 gram (goednummer 5616423 in AH-tas 3 5614635) en een blok van 1030 en een blok van 1031 (goednummers 5616416 en 5616417 in AH-tas 4 5614636) en een blok van 1153 gram (goednummer 5616418 in AH-tas 4 5614636) en een blok van 534 gram (goednummer 5616420 in AH-tas 4 5614636) en twee brokken van 219 gram (goednummer 5616415 in AH-tas 4 5614636) en een blok van 1154 gram (goednummer 5616428 in AH-tas 5 5614638) en twee blokken van 2073 gram (goednummers 5616430 en 5616431 in Lidl-tas 5614639), zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op tijdstippen gelegen in de periode van 22 april 2018 tot en met 8 augustus 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van hoeveelheden cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer) van zijn mededaders
voorhanden gehad:
- hydraulische persmachines en
- persblok en
- vacuümmachines/sealapparaten en
- sealbags en
- zwarte rubberen verpakkingsmateriaal en
- grote hoeveelheid chemicaliën en versnijdingsmiddelen, te weten procaïne en lidocaïne en methylethylketon, bestemd voor het versnijden en/of wassen en/of bewerken en/of verwerken van cocaïne en
- harde schijf en
- administraties en documenten met aantekeningen en
- laptop en
- telefoons.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft onder verwijzing naar de bepleitte vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het ongeoorloofde bezit van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Tevens heeft verdachte – eveneens met anderen – voorwerpen voorhanden gehad voor het verpakken/bewerken van cocaïne en zich hiermee schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, terwijl ook het gebruik ervan vaak gepaard gaat met door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen, hetgeen vaak overlast voor de samenleving met zich brengt. Verdachte heeft zich van deze negatieve effecten niets aangetrokken en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Verdachte lijkt weinig verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen. De rechtbank rekent hem dat aan.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in Nederland niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een flinke onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend. Bij de bepaling van duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de straffen die rechters in soortgelijke zaken doorgaans opleggen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de beslag lijst van 2 februari 2019 de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Simkaart van zaktelefoon, 5616639
2. 1.00 STK Zaktelefoon BQ aqaurius, 5616638
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De verdediging heeft zich, onder verwijzing naar de bepleitte vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de telefoons dienen te worden geretourneerd aan verdachte.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar. Het betreft een zogenaamde PGP-telefoon met simkaart. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze telefoons doorgaans gebruikt worden voor criminele doeleinden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
-
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 2
-
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen, voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Simkaart van zaktelefoon, 5616639
2. 1.00 STK Zaktelefoon BQ aqaurius, 5616638
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2019.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal, afscherm proces-verbaal, 25 juli 2018, p. 620.
3.Proces-verbaal van observatie 31.07.2018, p. 639-645, proces-verbaal van observatie 01.08.2018, p. 646-650, proces-verbaal van observatie 07.08.2018, p. 651-653, proces-verbaal van observatie 08.08.2018, p. 654-657, proces-verbaal van observatie 08.08.2018, p. 658-659.
4.Proces-verbaal van bevindingen, 9 augustus 2018, p. 794-796.
5.Proces-verbaal aanhouding, 8 augustus 2018, p. 1051-1052.
6.Proces-verbaal aanhouding, 9 augustus 2018, p. 1074-1075.
7.Proces-verbaal van aanhouding, 9 augustus 2018, p. 1060-1061.
8.Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking, 16 augustus 2018, p 413-425, proces-verbaal van sporenonderzoek, 9 augustus 2018, 235-242, rapport Laboratorium Forensische Opsporing, 29 augustus 2018, p. 278-279.
9.Proces-verbaal van bevindingen, 17 oktober 2018, p. 922.
10.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, 14 augustus 2018, p. 467-478.
11.Proces-verbaal van observatie 08.08.2018, p. 654-657, proces-verbaal van observatie 08.08.2018, p. 658-659.
12.Proces-verbaal aanhouding, 8 augustus 2018, p. 1051-1052.
13.Proces-verbaal van observatie 07.08.2018, p. 651-653.
14.Proces-verbaal van bevindingen, 17 oktober 2018, p. 1178-1180.
15.Proces-verbaal van bevindingen, 24 september 2018, p. 684-685.
16.Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking, 16 augustus 2018, p 413-425.
17.Proces-verbaal van bevindingen, 24 september 2018, p. 926-927.
18.Proces-verbaal van bevindingen aanvullend op notitieblok [adres] , 21 februari 2019, ongenummerd.