ECLI:NL:RBAMS:2019:3526

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13/684474-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van levensmiddelen bij Albert Heijn met oplegging van ISD-maatregel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van diefstal van een grote hoeveelheid levensmiddelen, toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn, gepleegd op 29 oktober 2018 in Amsterdam. De rechtbank heeft op 21 februari 2019 uitspraak gedaan na een terechtzitting op 7 februari 2019, waar de officier van justitie, mr. J. Kouwenhoven, de bewezenverklaring heeft gevorderd en de raadsvrouw, mr. J. Koesveld, zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde diefstal heeft begaan, op basis van de bewijsmiddelen, waaronder een bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen verklaarde feit strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd krijgt voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft deze eis gevolgd, waarbij zij heeft gekeken naar de aard en ernst van het bewezen feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft een lange geschiedenis van recidive en heeft eerder ISD-maatregelen opgelegd gekregen.

De rechtbank heeft besloten om de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaar op te leggen, zonder aftrek van voorarrest, en heeft bepaald dat er binnen negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. R.A. Overbosch als voorzitter, en is openbaar gemaakt op 21 februari 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684474-18
Datum uitspraak: 21 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Kouwenhoven en van wat de raadsvrouw van verdachte mr. J. Koesveld naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid boodschappen/levensmiddelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
De officier van justitie heeft, kort gezegd, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, vast dat verdachte de ten laste gelegde diefstal heeft begaan.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 29 oktober 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid boodschappen, toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
De eis van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. Zij verzoekt de rechtbank bij het opleggen van de ISD-maatregel te bepalen dat er een tussentijdse toetsing zoals bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht (Sr) plaats dient te vinden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de ISD-maatregel, mocht er grondslag zijn voor het opleggen daarvan, voor een kortere periode op te leggen dan geëist, dan wel het voorarrest daarvan af te trekken. Tevens heeft zij verzocht een tussentijdse toets te gelasten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het strafblad van verdachte van 10 januari 2019;
- het ISD-consult van 2 november 2018, uitgevoerd door E. Mutter, psychiater;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Inforsa van 31 januari 2019, opgemaakt door K. van der Heijden, reclasseringswerker;
- de verklaring van deskundige K. van der Heijden afgelegd op de terechtzitting van 7 februari 2019.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een vervelend en veel voorkomend feit dat grote schade en overlast bij de betrokkenen veroorzaakt. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Uit het reclasseringsadvies van 31 januari 2019 komt naar voren dat verdachte sinds jonge leeftijd in aanraking komt met justitie, vanaf zijn vijftiende jaar veelvuldig in detentie verblijft en reeds drie maal een ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen. Verdachte voldoet opnieuw aan de ISD-criteria. Verdachte disfunctioneert op de belangrijke levensterreinen; zo heeft hij geen huisvesting, geen dagbesteding, geen sociaal netwerk, geen betekenisvolle relaties en financiële problemen. Verdachte werkt sinds 2010 niet meer mee met het opstellen van rapportages, ook niet met een Pro Justitia rapportage. Verdachte heeft een sterke aversie tegen Inforsa, gezien de mislukte trajecten in het verleden waarvan hij de schuld bij deze instelling legt. Ook is verdachte fel gekant tegen een ISD-traject en andere vormen van hulpverlening. Dit beperkt de kans van slagen bij het opnieuw opleggen van een drang- of dwangkader. De reclassering adviseert om aan verdachte een ISD-maatregel op te leggen. Zij adviseert daarbij de ISD-instelling om verdachte, ook bij een weigerachtige houding, zo spoedig mogelijk door een extramuraal kader in een beschermde woonvoorziening te plaatsen, zoals bij Domus van het Leger des Heils, de woon- en werkvoorziening van de Oranjeborg of een vergelijkbare woonvoorziening. Abstinentie van middelen ziet de reclassering niet meer als haalbaar, maar stabiliteit in het middelengebruik kan mogelijk gerealiseerd worden door het aanbrengen van de externe structuur van een woonvoorziening en, indien mogelijk, dagbesteding. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels van de woonvoorziening. Indien hij zich hieraan onttrekt kan een terugplaatsing in de ISD-instelling volgen. Tevens adviseert de reclassering de ISD-instelling om verdachte, vanwege de sterke weerstand ten opzichte van Inforsa, gedurende de extramurale fase te laten begeleiden door de reclassering van het Leger des Heils.
De deskundige, K. van der Heijden, heeft op de terechtzitting het rapport onderschreven.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte gedurende de afgelopen vijf jaar meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan. Ook aan de voorwaarden uit de toepasselijke richtlijn van het Openbaar Ministerie is voldaan. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, teruggerekend van de pleegdatum van het feit.
Er moet, gelet op eerdere veroordelingen en de problematiek van verdachte, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Het belangrijkste doel van de ISD-maatregel is de beveiliging van de maatschappij. De veiligheid van personen en goederen vereist het opleggen van deze maatregel. In de afgelopen jaren is verdachte vele malen voor met name overlastgevende feiten veroordeeld maar deze straffen hebben niet tot gedragsverandering geleid. Verdachte veroorzaakt stelselmatig overlast en schade. Het belang van de samenleving dat verdachte geen overlast en schade meer zal veroorzaken staat nu voorop. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
De rechtbank ziet, met inachtneming van de doelstelling van de ISD-maatregel, geen aanleiding om de maatregel voor een kortere duur op te leggen of het voorarrest op de maatregel in mindering te brengen. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte, in tegenstelling tot de eerdere aan hem opgelegde ISD-trajecten, direct dient door te stromen naar de extramurale fase. De rechtbank zal daarom de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet wel aanleiding om uiterlijk negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen, om een vinger aan de pols te houden en inzicht te krijgen in het verloop van de maatregel tot dan toe. Het advies van de reclassering is om verdachte zo spoedig mogelijk door een extramuraal kader te plaatsen in een beschermde woonvoorziening. De rechtbank zal bij de toetsing met name informatie wensen over de stand van zaken op dit punt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[naam verdachte]daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van twee jaar.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2019.