ECLI:NL:RBAMS:2019:3511

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6980
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor drijvende zwemsteiger in strijd met bestemmingsplan

Op 15 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Meerzicht Amsterdam - Jachthaven, Scheepswerf en Rederij B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, met als derde-partij de gemeente Amsterdam (onderdeel Sport en Bos). De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een drijvende zwemsteiger in de Nieuwe Meer, die in strijd is met het bestemmingsplan. Meerzicht heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 oktober 2018, waarin de vergunning werd verleend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 april 2019.

De rechtbank overweegt dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning heeft verleend op basis van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), ondanks de strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de vergunningverlening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de steiger alleen in de zomermaanden gebruikt zal worden voor waterrecreatie en bijdraagt aan de beleving van de natuur. De rechtbank stelt vast dat de ruimtelijke onderbouwing van het college voldoende is en dat er geen onredelijke gevolgen voor de omgeving te verwachten zijn.

De rechtbank verklaart het beroep van Meerzicht ongegrond, omdat het college het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd en de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 mei 2019, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2019 in de zaak tussen

Meerzicht Amsterdam - Jachthaven, Scheepswerf en Rederij B.V.,te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. D. Tanke),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. G.B. van Driel).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Amsterdam(onderdeel Sport en Bos), vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M. Paanakker).
Partijen worden hierna “Meerzicht”, “het college” en “Sport en Bos” genoemd.

Procesverloop

In het besluit van 17 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied namens het college na een uniforme openbare voorbereidingsprocedure aan Sport en Bos een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een drijvende steiger in de Nieuwe Meer in Amsterdam.
Meerzicht heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 april 2019. Namens Meerzicht is verschenen [naam 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is de gemachtigde van Sport en Bos verschenen, vergezeld door [naam 2] .

Overwegingen

Wat aan dit beroep vooraf ging
1. Het onderdeel Sport en Bos van de gemeente Amsterdam, dat het Amsterdamse Bos en de Nieuwe Meer in beheer heeft, heeft op 8 juni 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van een drijvende zwemsteiger in de Nieuwe Meer ter hoogte van het Boeierspad. Het ontwerpbesluit voor de omgevingsvergunning heeft vanaf 22 juni 2017 zes weken ter inzage gelegen. Meerzicht heeft – samen met enkele andere partijen - een zienswijze ingediend.
2. Het college is op 4 oktober 2018 met een nota van beantwoording ingegaan op de ingediende zienswijzen. Met het bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De vergunning is verleend voor bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft daarbij overwogen dat de aanvraag van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. De ruimtelijke onderbouwing is neergelegd in een rapportage van Buro SRO van 8 november 2017. Het college heeft het besluit daarnaast voorzien van een advies van Gasunie, een advies van het Hoogheemraadschap van Rijnland en een nautisch advies van Waternet.
Strijd met het bestemmingsplan
3. Het project ligt in het gebied waar de “Herziening van het bestemmingsplan Jachthavengebied en Amsterdamse Bos” (het bestemmingsplan) van kracht is. De bestemming ter plaatse is “Natuur” en “Water-1”. Verder is het project gelegen op gronden die zijn aangeduid als “leiding gas”.
4. Het college heeft aangenomen dat er sprake is van strijd met de bestemmingen “Water-1” en “leiding gas”. Volgens Meerzicht is er ook strijd met de bestemming “Natuur”, omdat de gronden door de vergunningverlening primair een recreatief karakter krijgen terwijl slechts recreatief medegebruik is toegestaan. De rechtbank volgt dit standpunt van Meerzicht niet. De steiger zal alleen in de zomermaanden gebruikt worden voor waterrecreatie en draagt bij aan de beleving van de natuur. Er is daarom geen sprake van primair recreatief gebruik.
Het beoordelingskader
5. Het college kan met vergunningverlening van een bestemmingsplan afwijken wanneer de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Bij de beslissing om al dan niet mee te werken aan het afwijken van het bestemmingsplan komt het college beleidsruimte toe. Dat betekent dat de rechtbank alleen beoordeelt of het college het besluit voldoende heeft gemotiveerd en de omgevingsvergunning ‘in redelijkheid’ heeft kunnen verlenen.
Bespreking van de beroepsgronden
6. Meerzicht stelt dat door de komst van de steiger de overlast zal toenemen en dat de recreanten de parkeerplaatsen zullen gebruiken die bedoeld zijn voor de bezoekers van de jachthavens. Daarnaast stelt Meerzicht dat het vanwege de ligging van de steiger voor boten onaantrekkelijker zal worden om in de jachthaven aan te leggen. Volgens Meerzicht heeft het college onvoldoende onderzocht wat de ruimtelijke effecten zijn van het toekomstige gebruik van de steiger.
7. De rechtbank stelt vast dat uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat aanleg van de zwemsteiger in overeenstemming is met het gemeentelijk ruimtelijk beleid. De aanleg sluit aan bij de ontwikkelingsrichtingen zoals neergelegd in de ‘Structuurvisie Amsterdam 2040’. Deze is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en intensiever gebruik van groen en water. Daarnaast sluit het aan bij het Bosplan 2012-2016 waarin het gebied is aangewezen als een gebied waar recreatieve initiatieven gewenst zijn. Ook sluit het aan bij de recreatieve ambities van de gemeente om het gebruik van water en oevers te stimuleren, zoals neergelegd in de Watervisie Amsterdam 2040.
8. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt daarnaast dat de planlocatie verder dan de richtafstand van 50 meter van de jachthavens ligt en dat daardoor niet verwacht wordt dat beide activiteiten een belemmering van elkaar zullen ondervinden. Het is de rechtbank niet gebleken dat de aanleg van de zwemsteiger een dusdanig aanzuigende werking zal hebben dat er nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de ruimtelijke effecten wat betreft overlast en parkeren. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de steiger in een parkachtige omgeving komt die niet met de auto bereikbaar is. Er zijn op de locatie geen parkeerplaatsen. Aan de randen van het Amsterdamse Bos zijn openbare parkeerterreinen waar bezoekers kunnen parkeren. Meerzicht vermoedt dat tijdens het zwemseizoen de parkeerbehoefte op de openbare parkeerterreinen door de aanleg van de steiger groter wordt, maar heeft verder niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat de bestaande terreinen voor de opvang daarvan onvoldoende capaciteit bieden. Voor het overige kan het bestaande netwerk van fiets- en wandelpaden de extra verkeersgeneratie van fietsers en voetgangers opvangen. Verder is in de nota van beantwoording door het college aangegeven dat het Amsterdamse Bos eventuele overlast zal handhaven. De rechtbank acht het bestreden besluit hiermee op deze punten voldoende gemotiveerd. Ter zitting is door de gemachtigde van Sport en Bos bovendien aangegeven dat inmiddels ook gesproken is met Meerzicht over de overlast die eerder is ervaren. Aan Meerzicht is aangegeven dat ter bestrijding van overlast 24 uur per dag contact kan worden opgenomen met de boswachters van Sport en Bos.
9. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat de steiger vanwege de ligging van de gasleiding niet anders gepositioneerd kan worden. Dit is ook tijdens de voorbereidingsprocedure besproken met de indieners van zienswijzen. Uit het dossier blijkt verder dat Waternet heeft aangegeven dat de ligging van de steiger geen problemen oplevert voor het nautisch verkeer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee voldoende gemotiveerd dat de ligging van de steiger niet onredelijk is gelet op de belangen van Meerzicht. Voor zover Meerzicht op de zitting heeft aangegeven dat de steiger in de buurt komt van de plek komt waar de boten van de zeilschool varen, geldt dat Meerzicht alleen kan opkomen voor het belang van Meerzicht en niet voor het belang van de zeilschool.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd en de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.