ECLI:NL:RBAMS:2019:3495

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
1374101319
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging, beschadigen en mishandeling van politieambtenaren

Op 1 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998 en gedetineerd. De zaak betreft bedreiging, beschadiging en mishandeling van politieambtenaren, gepleegd op 26 januari 2019 te Amsterdam. De verdachte heeft tijdens zijn aanhouding bedreigende woorden geuit richting twee hoofdagenten, wat leidde tot een redelijke vrees voor hun leven. Daarnaast heeft hij opzettelijk een deur beschadigd die toebehoorde aan een ander, en heeft hij een van de agenten mishandeld door hem een kopstoot te geven. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie gevolgd en de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jongvolwassenheid en problematiek, en heeft een gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens is de vordering van de benadeelde partij, een van de agenten, tot schadevergoeding van € 275,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de proeftijd van een eerdere veroordeling verlengd met één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741013-19 + 13/680280-17 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 1 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] ,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Hara en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.W. Bouwman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [hoofdagent 1] (werkzaam als hoofdagent bij de politie eenheid Amsterdam) en/of [hoofdagent 2] (werkzaam als hoofdagent bij de politie eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [hoofdagent 1] en/of [hoofdagent 2] dreigend de woorden toe te voegen: "jullie moeders, laat me jullie een op een pakken, ik maak jullie af, ik ga jullie opzoeken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een deur (van een woning gelegen aan de het [adres] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar [hoofdagent 2] (werkzaam als hoofdagent bij de politie eenheid Amsterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [hoofdagent 2] (met kracht) een zogenaamde kopstoot in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam te geven, waardoor voornoemde [hoofdagent 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging (feit 1), beschadiging (feit 2) en mishandeling (feit 3). De officier van justitie heeft zich daartoe ten aanzien van feit 1 gebaseerd op het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van verbalisanten. Ten aanzien van feit 2 komt de officier van justitie tot een bewezenverklaring, gelet op de aangifte en de verklaring van de zus van verdachte. Ten aanzien van feit 3 heeft zij zich gebaseerd op de aangifte en het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van verbalisanten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ontkend dat hij de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bedreiging van verbalisanten bepleit dat slechts de woorden “ik maak je af” als bedreigend kunnen worden beschouwd.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat mocht de rechtbank al van oordeel zijn dat het verdachte is die de deur heeft dichtgetrokken, dan kan met het dichttrekken van een deur in een boze bui niet zonder meer opzet op het breken van het glas in de deur worden aangenomen. Zij heeft verder vrijspraak van feit 3 verzocht.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in bijlage I wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging (feit 1), beschadiging (feit 2) en mishandeling (feit 3).
De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Bedreiging verbalisanten (feit 1)
Verdachte heeft tijdens zijn aanhouding richting verbalisanten de woorden “Jullie moeders, laat me jullie een op een pakken, ik maak jullie af, ik ga jullie opzoeken” geuit. Gezien de aard van de uitlatingen en de omstandigheden waaronder die zijn gedaan, kon bij verbalisanten de redelijke vrees ontstaan dat zij het risico liepen slachtoffer te worden van een misdrijf tegen het leven gericht.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet slechts de woorden “ik maak jullie af” maar de mondelinge uitlatingen van verdachte in zijn geheel als bedreiging kunnen worden beschouwd, nu alle woorden zijn gezegd in de context van die doodsbedreiging.
Beschadiging van de deur (feit 2)
In het dossier bevindt zich een aangifte, waarbij aangeefster heeft verklaard dat verdachte met veel kracht de deur dicht trok. Verdachte heeft vervolgens richting aangeefster de woorden “Ik waarschuw je. Je wilt niet horen, ik wil je niet doodmaken” geuit. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van de zus van verdachte. Zij heeft de harde klap gehoord, alsmede de woorden die verdachte richting aangeefster heeft geroepen.
Anders dan de enkele ontkenning heeft verdachte ter terechtzitting niets willen verklaren. Uit voornoemde context van de gedragingen van verdachte, leidt de rechtbank af dat het verdachte is geweest die de deur heeft dichtgetrokken en dat hij op dat moment kennelijk boos was. Door in een kwade bui willens en wetens een deur hard dicht te trekken, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het glas in het raam van de deur kapot zou gaan. Hierdoor is sprake van voorwaardelijk opzet. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 26 januari 2019 te Amsterdam [hoofdagent 1] (werkzaam als hoofdagent bij de politie eenheid Amsterdam) en [hoofdagent 2] (werkzaam als hoofdagent bij de politie eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] dreigend de woorden toe te voegen: "jullie moeders, laat me jullie een op een pakken, ik maak jullie af, ik ga jullie opzoeken”;
ten aanzien van feit 2:
op 26 januari 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur van een woning gelegen aan het [adres] , toebehorende aan [persoon] heeft beschadigd;
ten aanzien van feit 3:
op 26 januari 2019 te Amsterdam een ambtenaar [hoofdagent 2] (werkzaam als hoofdagent bij de politie eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [hoofdagent 2] met kracht een kopstoot in het gezicht te geven, waardoor voornoemde [hoofdagent 2] pijn heeft ondervonden.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 94 dagen met aftrek van voorarrest. Nu verdachte reeds 94 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten, dient de voorlopige hechtenis van verdachte te worden opgeheven.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om vrijspraak ten aanzien van alle feiten. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, verzoekt de raadsvrouw om de eis van de officier van justitie te volgen en de voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een deur. Dit heeft voor aangeefster onnodige overlast en financiële schade met zich meegebracht. Daarnaast heeft verdachte twee agenten bedreigd en heeft hij aan een van hen een kopstoot gegeven. Door het plegen van die feiten heeft hij blijk gegeven van een gebrek aan respect voor deze politieambtenaren, van wie het in eens ieders belang is dat zij hun werkzaamheden onder normale omstandigheden kunnen verrichten.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waar bij dit soort feiten normaliter een geldboete of taakstraf wordt opgelegd.
Verdachte is, blijkens het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 april 2019 eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van andersoortige feiten, onder andere voor woninginbraken waarvoor hij in 2018 een gedeeltelijk voorwaardelijke straf opgelegd heeft gekregen. Verdachte liep hiervoor op het moment van het plegen van onderhavige feiten in een proeftijd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport d.d. 1 april 2019. Bij verdachte is sprake van LVB-problematiek. Daarnaast is sprake van impuls- en agressieregulatieproblematiek door een falende realiteitstoetsing, die (zeker onder stress) vaker gezien wordt bij mensen met LVB-problematiek. Daarbij lijkt in zijn voorgeschiedenis sprake van emotionele en/of pedagogische verwaarlozing, waardoor sprake zou kunnen zijn van posttraumatische klachten. Verdachte maakt deel uit van de Top 600.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte geen inkomen heeft omdat hij naar eigen zeggen te druk is met school. Echter blijkt uit stukken van het ROC dat verdachte vaak afwezig was op school. De moeder van verdachte wil hem uit huis hebben. Ter terechtzitting is door de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte bij zijn vader kan verblijven. Ook zou hij nog staan ingeschreven op het ROC en zijn opleiding kunnen oppakken.
De rechtbank is van oordeel dat de gepleegde feiten vervelend zijn voor de betrokkenen, maar dat zij in zekere zin als een incident dienen te worden beschouwd. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte een jongvolwassen man is die, mede gelet op de bij hem spelende problematiek, op een ondoordachte wijze op de situatie heeft gereageerd. Waar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor dit soort feiten een geldboete of taakstraf voorschrijven, zit verdachte thans 94 dagen in voorlopige hechtenis, hetgeen hem, mede gelet op zijn problematiek, zwaar valt.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, bestaat naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor die duur niet passend en te zwaar gelet op de ernst van de feiten.
De rechtbank zal alles overwegende aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal de voorlopige hechtenis opheffen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [hoofdagent 2] vordert € 275,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de door de benadeelde partij geleden schade rechtstreeks is veroorzaakt door de mishandeling en dat de vordering voldoende met stukken is onderbouwd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij is tijdens zijn normale werkzaamheden overvallen door een onverwachte en abnormale reactie van verdachte. Hij heeft hierdoor drie dagen pijn ondervonden en werd mede hierdoor voortdurend aan het voorval herinnerd.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 275,00.
De rechtbank zal de vordering van € 275,00 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2019, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu de verbalisant niet een slachtoffer is van wie niet kan worden gevergd de aan hem verschuldigde schadevergoeding te innen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 januari 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/680280-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 2 november 2018 van de meervoudige strafkamer Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Daartegenover staat dat verdachte een jongvolwassen man is die een kans heeft om iets van zijn leven te maken, nu ter terechtzitting is gebleken dat hij bij zijn vader kan verblijven en hij zijn studie kan voortzetten.
Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank met de officier van justitie en raadsvrouw dan ook van oordeel dat thans geen tenuitvoerlegging dient te volgen maar dat kan worden volstaan met verlenging van de proeftijd met één jaar.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 3:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vorderingvan [hoofdagent 2] ,
toetot een bedrag van
€ 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 26 januari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [hoofdagent 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verlengtin de zaak met parketnummer 13/680280-17
de proeftijd met 1 (één) jaar.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en M.M. Prinsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.E. van der Burg en E.A. Harland, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 mei 2019.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]