Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
zaak A) en 13/264156-18 (
zaak B) (
ter terechtzitting gevoegd)
1.Onderzoek op zitting
2.Tenlastelegging
zaak Btenlastegelegd dat
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
5.Bewijsmiddelen
6.Strafbaarheid van de feiten
7.Strafbaarheid van verdachte
Betrokkene heeft weinig inzicht in haar problematiek en onttrekt zich daarom ook gemakkelijk aan behandeling. Als zij stress heeft, heeft zij zeer beperkte vaardigheden om hiermee om te gaan. De psychiatrische problematiek is complex en ernstig en de behandeling/begeleiding die nu wordt geboden is te beperkt. Ze is affectief, gedragsmatig en cognitief instabiel. Het risico op herhaling lijkt matig tot hoog in algemene zin, maar kan verder oplopen door bijkomende complicerende factoren. Dit alles dient nog uitgezocht te worden. Er wordt een klinische opname op een forensisch psychiatrische afdeling geadviseerd, waarbij er niet alleen diagnostisch verder wordt gekeken, maar waarbij betrokkene ook wordt behandeld middels medicatie voor de psychose. Daarnaast dient er aandacht te zijn voorbehandeling van de stoornis in het gebruik van alcohol. Voorts moet worden bekeken in welke woonsituatie zij het beste tot haar recht zou komen met voldoende ondersteuning van de (eventuele bijkomende) beperkingen. Deze klinische behandeling op een forensische psychiatrische afdeling zou kunnen plaatsvinden in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de opname maximaal een jaar kan duren.
8.Motivering van de maatregel
9.Ten aanzien van de benadeelde partijen
10.Toepasselijke wettelijke voorschriften
11.Beslissing
[verdachte], voor het bewezene
niet strafbaaren
ontslaat haar van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
1 (één) jaarin een
psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
vordering van de benadeelde partij [persoon 1], toe tot een bedrag van
€ 600,72(zeshonderd euro en tweeënzeventig eurocent), bestaande uit €100,72 aan materiële schade en €500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
vordering van de benadeelde partij [persoon 2], toe tot een bedrag van
€ 500,26(vijfhonderd euro en zesentwintig eurocent), bestaande uit €100,26 aan materiële schade en €400,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.