3.2.1.Partijen hebben voorafgaand aan het huwelijk huwelijkse voorwaarden gemaakt, die onder meer als volgt luiden:
Algehele uitsluiting
Artikel 1.
Er zal tussen de echtgenoten generlei gemeenschap van goederen bestaan, echter met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 omtrent het deelgenootschap.
Ieder der echtgenoten blijft derhalve eigenaar van de goederen, welk hij of zij ten huwelijk aanbrengt of staande het huwelijk op welke wijze ook verkrijgt.
Alle schulden door de echtgenoten, hetzij vóór, hetzij na de voltrekking van het huwelijk gemaakt of aan hem of haar door erfenis, legaat of schenking of op andere wijze opgekomen, blijven of komen ten laste van diegene hunner door wie zij zijn aangegaan of aan wie zij zijn opgekomen.
Vergoedingen
Artikel 2.
De echtgenoten zijn, voor zover niet anders is bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken door de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking.
Deze vergoedingen zijn terstond opeisbaar, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzetten.
Kosten huishouding
Artikel 5.
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding en die van de verzorging en opvoeding van de kinderen, die uit hun huwelijk mochten worden geboren of die door hen mochten worden geadopteerd, alsmede van de kinderen die met beider toestemming in het gezin worden opgenomen, wat de laatste kinderen betreft voor zover deze kosten niet ten laste van derden komen, komen ten laste van de man en de vrouw naar evenredigheid van hun inkomen; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.
2. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
Het recht het aldus teveel betaalde terug te vorderen vervalt indien betaling niet binnen vijf jaren na het einde van het betreffende kalenderjaar heeft plaatsgehad of schriftelijk gevorderd is.
Deelgenootschap
Artikel 10.
1.Tussen de echtgenoten bestaat een deelgenootschap, inhoudende de verplichting om bij het einde de van het deelgenootschap de vermogens van ieder der deelgenoten te verrekenen op basis van algehele gemeenschap van goederen, met dien verstande dat er generlei verrekening zal plaatsvinden indien beide echtgenoten of één hunner ten tijde van het einde van het deelgenootschap een negatief vermogen hebben (heeft), terwijl de in artikel 9 van deze huwelijkse voorwaarden bedoelde lijfsieraden, kleinodiën en verder lijfstoebehoren niet in de verrekening zullen worden betrokken.
Onverminderd het in de vorige volzin bepaalde zullen nimmer tot de obligatoire gemeenschap geacht worden te behoren de gelden waarmee de premies en koopsommen – als bedoeld in artikel 6 – betaald worden welke premies en koopsommen ten laste waren, zijn en blijven van het privé-vermogen van de begunstigde echtgenoot. …
…3. Ten einde tot vaststelling van de omvang van de vermogens van ieder der echtgenoten te geraken zal ieder der echtgenoten tot specifieke beschrijving en schatting van de waarde van zijn vermogen overgaan en kan door ieder van hen worden gevorderd dat het vermogen van de andere echtgenoot wordt beschreven en de waarde daarvan geschat. …
Artikel 11.
1. Ingeval het deelgenootschap eindigt anders dan door eindigen van het huwelijk door overlijden, word tussen de echtgenoten afgerekend zoals in het vorige artikel bepaald en met inachtneming van het bepaalde in artikel 13, echter met dien verstande dat van het bedrag waarop het vermogen van een echtgenoot aan het einde van de deelgenootschap is geschat, wordt afgetrokken:
a. de waarde van de goederen die de echtgenoot ten huwelijk aanbracht, verminderd met zijn toenmalige schulden;
b. de waarde van de goederen die de echtgenoot tijdens het deelgenootschap door erfopvolging, making of gift heeft verkregen, verminderd met de op die verkrijging drukkende schulden en lasten;
c. de waarde van het door de echtgenoot thans of te eniger tijd, in welke rechtsvorm dan ook, aldan niet tesamen met derden uitgeoefend bedrijf of vrij beroep dan wel de aandelen welke middellijk of onmiddellijk worden gehouden in één of meer vennootschappen waarin een zodanig bedrijf of vrij beroep mocht zijn ondergebracht verminderd met de op dit bedrijf of vrij beroep of die aandelen drukkende schulden en lasten; Voor de bepaling van de waarde van het bedrijf of beroep wordt daaronder mede begrepen de waarde van de daartoe behorende persoonlijke en zakelijke goodwill;
d. de waarde van de goederen welke in de plaats zijn gekomen van de sub a, b en c genoemde goederen (door (weder)belegging of anderszins).
2. De hiervoor sub 1.a, b, c en d bedoelde goederen worden in aanmerking genomen voor hun waarde bij het einde van het deelgenootschap indien zij alsdan nog aanwezig zijn.
Voorzover deze goederen alsdan niet meer aanwezig zijn, worden deze in aanmerking genomen voor hun waarde op het ogenblik waarop deze uit het vermogen van de echtgenoot zijn verdwenen, tenzij kan worden aangetoond dat voor deze goederen andere goederen in de plaats zijn gekomen (bijvoorbeeld door (weder)belegging of anderszins).
3.2.2.De vrouw heeft verzocht een voorziening te treffen ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen. Zij heeft verzocht te bepalen dat de man wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na de te geven beschikking ter zake de verdeling en/of afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw uit te betalen het aan de vrouw toekomende bedrag. De vrouw heeft in haar formulier verdelen en verrekenen van 29 februari 2019 met bijlagen uitvoerig uiteengezet op welke wijze partijen de tussen hen aanwezige eenvoudige gemeenschap(-pen), de huwelijkse voorwaarden en het daaruit voortvloeiende wettelijk deelgenootschap volgens haar dienen af te wikkelen.
Zij verzoekt concreet de vermogensrechtelijke afwikkeling van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden te gelasten op de door haar in productie 13 aangegeven wijze.
Op 7 maart 2019 heeft de vrouw aanvullend verzocht:
VI. te bepalen dat de man, binnen 2 weken, dient te voldoen, aan artikel 10.2 van de Huwelijkse voorwaarden door het geven van een specifieke beschrijving van zijn vermogen:
VII. te bepalen dat de man, binnen 2 weken, dient te voldoen, aan artikel 10.3 van de huwelijkse voorwaarden door het geven van een schatting van de waarde van zijn het door hem specifieke beschreven vermogen:
VIII te bepalen dat de man in de procedure dient te brengen, voorafgaand aan de behandeling ter zitting, of althans binnen 2 weken, het door hem ingevulde Formulier Verdelen en Verrekenen (ex artikel 9.1 van het procesreglement).
3.2.3.De man heeft verzocht een voorziening te treffen ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen. Bij akte van 1 maart 2019 heeft de man zijn verzoek ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden gewijzigd en nader geconcretiseerd en aldus verzocht:
”B1.
De wijze van verdeling van de aan partijen in gemeenschappelijke eigendom toebehorende
appartementen te gelasten, in die zin dat deze worden toegedeeld aan de man en de man
te veroordelen om aan de vrouw uit hoofde van die verdeling een bedrag van € 285.350,-
te betalen, een en ander op de gronden zoals uiteengezet in de nummers 77 t/m 83 van
zijn verweerschrift echtscheiding tevens houdende zelfstandige verzoeken d.d. 4 mei 2018.
B2.
Te bepalen dat de en/of-bankrekeningen van partijen alle op naam van de man zullen
dienen te worden gesteld en de vrouw te veroordelen op eerste verzoek alle
(rechts)handelingen te verrichten die daartoe nodig zijn.
B3.
De saldi van de en/of-bankrekeningen van partijen toe te delen aan de man en hem uit
hoofde van alle te verrekenen saldi te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag
ter grootte van de helft van het verschil van de saldi die aan de vrouw toekomen en de
saldi die aan de man toekomen uit hoofde van de verrekening.
B4.
De wijze van verdeling van de inboedelzaken van partijen te gelasten, in die zin dat deze
worden toegedeeld aan de man.
B5.
De man te veroordelen om uit hoofde van de verrekening van de waarde van de
inboedelzaken, de auto, de Hapimag aandelen en de Megaport aandelen een bedrag ter
grootte van de helft van de waarde van deze zaken aan de vrouw te betalen.
C.
Indien en voor zover het verzoek V (het verzoek van de vrouw om een gebruiksvergoeding) van de vrouw geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 646,- per maand te vergoeden,
zijnde het deel van de kosten voor de onroerende zaken [adres pand] [huisnummer pand] (m.u.v. [etage 4 pand] ) van
de vrouw, die door de man betaald zijn, zulks binnen twee weken na betekening van de te
dezen te geven beschikking.”
3.2.7.De vrouw stelt in dat kader dat afwikkeling van de echtelijke woning conform de huwelijkse voorwaarden in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. Partijen hebben zich in het algemeen, maar meer specifiek met betrekking tot de echtelijke woning altijd gedragen alsof zij in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Partijen hebben zeker geen verschil beoogd in de eigendomsverhouding van de appartementsrechten. Zij hebben steeds gemeenschappelijkheid beoogd en daar ook naar gehandeld.
De woning dient voor het geheel in het deelgenootschap te worden meegenomen waarbij partijen gerechtigd zijn tot gelijke delen. Bovendien moet volgens de vrouw de woning worden verkocht en de opbrengst dient bij helfte te worden verdeeld. Partijen hebben de appartementsrechten die samen de echtelijke woning maken op verschillende tijdstippen gekocht met financiering en herfinanciering vanuit hun beider gelden, erfenissen en leningen bij de bank, waarbij zij in nagenoeg gelijke mate de eigendom hebben verkregen. Partijen hebben gedurende het huwelijk geen scheiding van hun vermogens gehanteerd bij de financiering en (aflossingen van de) leningen op de woning. De tweede en derde etage, met bijbehorende zolderverdieping, zijn met vergunning van de gemeente tot één geheel samengevoegd en later hebben partijen daar de eerste etage nog bijgevoegd. De volledige echtelijke woning is thans één en ondeelbaar geworden. Niet is vast te stellen welk deel (van de waarde) tot het stamvermogen van partijen behoort en welk deel (van de waarde) tot het eindvermogen. Daarnaast zou deze opsplitsing in de vermogensstaten indruisen tegen de bedoeling die partijen voorstonden en waar zij feitelijk naar handelden, namelijk voornoemde gemeenschappelijkheid, die op zichzelf ook uit de huwelijkse voorwaarden volgt, nu daarin staat dat moet worden afgerekend als ware zij in gemeenschap van goederen getrouwd. Voor de afwikkeling zijn de feitelijke goederenrechtelijke verhoudingen niet bepalend, aldus de vrouw.
De vrouw voert verweer tegen de door de man gestelde wijze van afwikkelen. De vrouw betwist daarnaast de door de man gehanteerde eigendomsverhouding en waarderingen van de losse etages. Volgens haar kan de zolderetage niet als volledige etage worden aangemerkt. De vrouw wenst tot slot uit te gaan van een andere peildatum dan de man en zij bestrijdt de door de man in het geding gebrachte waardebepaling van de echtelijke woning.
Zij wijst er voorts op dat nu de staat met waarde van de echtelijke woning niet bij de huwelijkse voorwaarden is gevoegd op voet van artikel 1:142 Oud Burgerlijk Wetboek (oud BW) in samenhang met artikel 1:143 oud BW de waarde van de echtelijke woning niet tot het stamvermogen gerekend mag worden.
3.2.9.De rechtbank overweegt ten aanzien van de echtelijke woning als volgt. Gezien het hiervoor in rechtsoverweging 3.2.5. overwogene over het tussen partijen geldende wettelijk deelgenootschap kan de door de man verzochte wijze van afwikkelen van de echtelijke woning, zonder nadere motivering, niet worden gevolgd.
Ten aanzien van het meest verstrekkende standpunt van de vrouw, dat afwikkeling conform de huwelijkse voorwaarden van de echtelijke woning in strijd is met hetgeen tussen partijen op grond van de redelijkheid en billijkheid heeft te gelden en dat verdeling van de overwaarde na verkoop moet plaatsvinden, overweegt de rechtbank als volgt.
Een krachtens de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel is niet toepasselijk, voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij kan betekenis toekomen aan onderling overeenstemmend gedrag tijdens het huwelijk, dat afweek van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank is van oordeel dat, alle feiten en omstandigheden in acht genomen, het beroep van de vrouw op de redelijkheid en billijkheid als na te melden slaagt.
Het navolgende is daarvoor van belang. Voorafgaand aan het huwelijk heeft niet alleen de man, maar hebben partijen ook gezamenlijk appartementsrechten verkregen van de echtelijke woning. Afgezien van de begane grond hebben partijen het resterende deel van het pand gedurende het huwelijk erbij kunnen betrekken door koop en vervolgens met een verbouwing deze vier woonlagen tot één geheel gemaakt, met toestemming van de gemeente. Op dit moment is het daarom onmogelijk geworden van de losse appartementsrechten te bepalen wat hun waarde is. Partijen hebben bij het opmaken van de huwelijkse voorwaarden geen staat van aanbrengsten aangebracht en klaarblijkelijk geen noodzaak gezien de appartementsrechten (expliciet) tot het stamvermogen aan te merken. Alhoewel niet iedere transactie ter aanschaf en verbouwing inzichtelijk is geworden, is wel gebleken dat partijen allebei uit eigen vermogen hebben geïnvesteerd. Bovendien zijn partijen nu hoofdelijk aansprakelijk voor hun twee op het geheel rustende hypothecaire leningen bij ING respectievelijk Triodos.
Niet is gebleken dat één van partijen gedurende het huwelijk aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van geïnvesteerd privévermogen of een administratie heeft bijgehouden ten aanzien van investeringen, aflossingen of enige betaling voor de echtelijke woning. Geen van de partijen heeft sinds de aanschaf van het eerste appartementsrecht in 1988 gehandeld op een wijze die in lijn is met de huwelijkse voorwaarden of die enige gescheidenheid heeft voorgestaan. In tegendeel, de aankoop van het tweede appartementsrecht in 1992, waarbij de vrouw voor 99% eigenaar werd en de man voor 1%, lijkt, bij gebreke van een andere uitleg van de man, te zijn bedoeld om de eigendomsverhoudingen gelijk te trekken. In lijn daarmee hebben partijen het derde appartementsrecht in 2005 samen gekocht en zijn zij beiden voor 50% eigenaar geworden. De rechtbank is er daarom van overtuigd dat partijen de gevolgen die voorvloeien uit het afwikkelen naar de letter van de huwelijkse voorwaarden niet hebben beoogd, maar dat zij hebben beoogd om gelijk gerechtigd en gelijk aansprakelijk te zijn voor de appartementsrechten en de daarop rustende hypotheken. De rechtbank zal daarom de afwikkeling conform het wettelijk deelgenootschap buiten beschouwing laten, voor zover ziende op de afwikkeling van de echtelijke woning.
Een (geslaagd) beroep op de redelijkheid en billijkheid kan weliswaar niet tot een goederenrechtelijke afwijking leiden, maar wel tot een verbintenisrechtelijke gemeenschap van goederen – een pseudogemeenschap – op grond waarvan tussen partijen zou moeten worden afgerekend alsof partijen in (enige) gemeenschap van goederen zouden zijn gehuwd.
3.2.15.Wat betreft de afwikkeling van het wettelijk deelgenootschap overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank gaat uit van de volgende vermogensopstellingen, op de grond dat de daarop vermelde gegevens over en weer onvoldoende zijn betwist en/of op grond van de na te melden overwegingen.
De rechtbank gaat aan de zijde van de vrouw uit van het volgende eind- en stamvermogen:
(Voor de bestanddelen waarvan de waarde in dollars is vermeld hanteert de rechtbank een koers van € 0,812 tegen $ 1,= op de peildatum 26 februari 2018)
Eindvermogen
Bestanddeel
Actief:
Waarde in euro’s:
50% ING bankrekening
[bankrekeningnummer 1]
104,45
100% ING bankrekening
[bankrekeningnummer 2]
1.213,59
100% ING bankrekening
[bankrekeningnummer 3]
774,09
50% ING spaar bankrekening
[bankrekeningnummer 1]
0,16
100% ING spaar bankrekening
[bankrekeningnummer 2]
500,=
50% ING beleggingsrekening [beleggingsrekeningnummer]
104.046,94
100% Charles Schwab rekening [rekeningnummer 1]
$12.668,38 / € 10.286,72 ,74
100% Charles Schwab rekening [rekeningnummer 2]
$ 3.097,52 / € 2.515,19
Waarde inboedel Amerika
3.000,=
50% waarde auto ( [kentekennummer] )
5.250,=
50% waarde boot
5.000,=
50% waarde inboedel [adres pand]
5.000,=
Totaal:
137.691,14
Bestanddeel
Waarde in euro’s
Nalatenschap vader van de vrouw
83.049,34
totaal
83.049,34
Eindvermogen minus stamvermogen
€ 54.641,80
De rechtbank gaat aan de zijde van de man uit van het volgende eind- en stamvermogen:
Eindvermogen
Bestanddeel
Actief:
Waarde in euro’s:
50% ING bankrekening
[bankrekeningnummer 1]
104,45
50% ING spaar bankrekening
[bankrekeningnummer 1]
0,16
100% ING bankrekening
[bankrekeningnummer 4]
406,93
100% Rabo bankrekening
[bankrekeningnummer 5]
12.752,13
100% Rabo spaarrekening
[bankrekeningnummer 5]
145.007,25
100% Rabo bankrekening
[bankrekeningnummer 6]
85.000,=
50% ING beleggingsrekening [beleggingsrekeningnummer]
104.046,94
50% waarde auto ( [kentekennummer] )
5.250,=
Reaal polis [nummer pensioenbeleggingsverzekering] pensioenbeleggingsverzekering
330.044,26
Hapimag aandelen
2.000,=
50% waarde inboedel [adres pand]
5.000,=
Megaport aandelen
11.623,05
American Express
1.188,=
Binckbank
15,=
50% waarde boot
5.000,=
Totaal:
707.438,17
Stamvermogen
Schenking moeder van de man
13-03-2017 schenking
€ 125.000,=
Schenking moeder van de man
21-09-2016 schenking
€ 127.206,=
totaal
252.206,=
Eindvermogen minus stamvermogen
€ 455.232,17
Daarbij overweegt de rechtbank over de betwiste bestanddelen of de bestanddelen die nadere toelichting behoeven als volgt.
De rechtbank is het met de vrouw eens dat bij de Megaport aandelen moet worden uitgegaan van de waarde die op het door de man verstrekte overzicht vermeld staat bij de post Ending Value en niet bij de post Cost Basis.
De rechtbank gaat, als zijnde onvoldoende betwist, uit van een gemeenschappelijke boot met een waarde van € 10.000,=.
De vrouw heeft onvoldoende concreet gesteld ten aanzien van de cryptocurrency’s. De rechtbank laat deze derhalve buiten beschouwing.
De rechtbank laat de door de vrouw gestelde vordering ter zake een [merk auto] , als zijnde onvoldoende concreet en onderbouwd, buiten beschouwing.
Het restant “Golden Parachute” voor zover nog aanwezig op de peildatum, is vermengd met de saldi op de bankrekening(-en) van de man. Er is geen aanleiding deze nog los op te nemen in de vermogensstaat.
Ter zitting hebben partijen gesteld dat zij ervan uitgaan dat de polis bij [naam pensioenverzekering] een pensioenverzekering is die uit hoofde van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS) tussen partijen afgehandeld dient te worden. Mocht de polis toch niet onder de werking van de WVPS vallen hebben partijen afgesproken de waarde op peildatum bij helfte te verdelen.
De vrouw stelt dat nog een American Express kaart / tegoed aanwezig is aan de zijde van de man, waarvan het saldo ook in de verrekening betrokken moet worden. Nu de vrouw dit niet nader met stukken heeft onderbouwd en heeft nagelaten een concreet bedrag te stellen, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
Ten aanzien van de gemeenschappelijke inboedel in [plaats] heeft de vrouw, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende aangetoond dat deze een waarde boven € 10.000,= vertegenwoordigt., Daarbij is van belang dat de man onbetwist heeft gesteld dat de kunst en bijzondere stukken reeds tussen partijen zijn verdeeld. De (waarde van de) inboedel in Amerika wordt geacht volledig van de vrouw te zijn, nu alleen zij daar verblijft en partijen daar nooit hebben samengewoond.
Op de weg van de man had het gelegen om het saldo van zijn Rabo bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 7] , zoals genoemd in zijn aangifte IB 2018, inzichtelijk te maken, althans aan te tonen dat er op de peildatum geen saldo meer aanwezig was. Conform de huwelijkse voorwaarden van partijen zal de rechtbank schattenderwijs de waarde hiervan bepalen op € 85.000,= , nu volgens de aangifte IB 2018 op 1 januari 2018 in ieder geval dit bedrag op de rekening stond.
Het voorgaande maakt dat de man een vordering op de vrouw heeft van € 27.320,90 en de vrouw een vordering op de man heeft van € 227.616,08 dus de man per saldo aan de vrouw een bedrag van € 200.295,18 dient te voldoen.
Het verzoek van de man hiervoor vermeld in 3.2.3. onder B5 is door middel van het voorgaande besproken en komt als zodanig niet voor toewijzing in aanmerking.