ECLI:NL:RBAMS:2019:3483

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
13/095211-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en vernieling na aanrijding met auto

Op 16 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man, die op 13 november 2017 in Amsterdam met zijn auto op twee personen inreed na een ruzie. De rechtbank oordeelde dat de man opzettelijk en wederrechtelijk handelde door met zijn auto, een Opel Corsa, achteruit in te rijden op de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De man werd ook beschuldigd van het beschadigen van de scooter van [slachtoffer 2] en het mishandelen van deze persoon met een voorwerp. Tijdens de zitting op 2 mei 2019 heeft de officier van justitie, mr. A. Kristic, gevorderd tot bewezenverklaring van alle feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, maar dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen was. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf van 4 maanden op, met aftrek van voorarrest, en besloot geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gezien het tijdsverloop sinds de feiten. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/095211-18 (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kristic, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.D.H. Hamer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 13 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met opzet als bestuurder van een personenauto (Opel Corsa met kenteken [kenteken] ) met (hoge) snelheid achteruit (tegen het verkeer in) op die voorgenoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 13 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (motor)scooter (met kentekenplaat [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan naam [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door die voorgenoemde scooter om te trappen;
3. hij op of omstreeks 13 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan met een voorwerp.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte - door met zijn auto van een behoorlijke afstand, zeer gecontroleerd en met hoge snelheid, achteruit op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in te rijden - bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou doden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte slechts zijn auto wilde keren en geenszins de bedoeling had om personen dan wel goederen te raken. Met betrekking tot het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Alternatieve scenario van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij snel weg wilde rijden met zijn auto. Hij reed achteruit de hoek om zodat hij op die manier in de zijstraat kon keren. Hij heeft niet gezien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daar op de hoek stonden. Zijn zicht was namelijk geblokkeerd door een matras die hij achter in de auto had liggen. Verdachte heeft aangegeven dat hij zeker niet de bedoeling had om de slachtoffers aan te rijden. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. Allereerst niet, omdat het achteruit rijden om in een zijstraat te keren een heel onlogische actie lijkt voor iemand die snel weg wil rijden. Verdachte stond namelijk vooruit dubbel geparkeerd. Het meest logische of in elk geval de meest snelle manier om weg te komen was dus geweest om vooruit weg te rijden verder de straat in. Bovendien heeft de verdachte niet gekeerd in de zijstraat. Hij is de straat ingereden, heeft daarbij de slachtoffers geraakt maar is vervolgens via dezelfde route, vooruit rijdend, langs zijn parkeerplek gereden. Verder is op de foto’s te zien dat vlak achter de plek waar verdachte stond geparkeerd, voldoende ruimte was om op de plaats te keren, als verdachte inderdaad had willen keren. Ten slotte is op de foto’s en de beelden te zien dat uit de richting waarin verdachte achteruit reed een andere auto kwam aanrijden, en een derde auto op de plaats aan het keren was. Dit maakt de verklaring dat hij achteruit reed om snel weg te komen extra onlogisch.
De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte bewust achteruit is gereden richting de hoek waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stonden bij de motorscooter. Uit het feit dat verdachte tijdens het achteruit rijden de op de plaats kerende auto ontweek, volgt dat verdachte wel degelijk goed zicht had naar achteren, en dat hij
gecontroleerdachteruit reed. Ook heeft verdachte vanaf het moment dat de auto met [slachtoffer 2] motorscooter raakte, nog circa vijf meter doorgereden. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte bewust op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ingereden.
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet bewezen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het vol opzet had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Evenmin zijn er voldoende aanknopingspunten aanwezig om vast te stellen dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aanvaard. Onduidelijk is immers wat de exacte snelheid is geweest waarmee verdachte heeft gereden. Op basis van het dossier is slechts vast te stellen dat verdachte gecontroleerd achteruit, sneller dan stapvoets, een afstand van 23-28 meter in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gereden. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat er, als gevolg van het handelen van verdachte, een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het leven zouden laten.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht daarentegen wel de onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling bewezen. Naar algemene ervaringsregels geldt dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is te noemen wanneer sprake is van een botsing tussen een persoon en een auto met enige snelheid. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
3.3.2.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
De rechtbank acht ook het onder 2 en 3 tenlastegelegde bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. op 13 november 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto (Opel Corsa met kenteken [kenteken] ) met enige snelheid achteruit op die voorgenoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. op 13 november 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een motorscooter (met kentekenplaat [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft beschadigd door die scooter om te trappen;
3. op 13 november 2017 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met een voorwerp te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft zij gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 maanden.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte een taakstraf of een geheel/gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is na een ruzie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met zijn auto achteruit op hen ingereden, terwijl zij op de stoep stonden na te praten met enkele omstanders. Hoewel ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun aandeel hebben gehad in de ruzie met verdachte, volgt uit het dossier dat verdachte met zijn auto op hen af reed op het moment dat de ruzie juist was beëindigd en de partijen uit elkaar waren gegaan. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op dat moment toch weer de confrontatie is aangegaan door zijn auto als wapen te gebruiken. Dat zwaar lichamelijk letsel niet is gevolgd, is in ieder geval niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Hij heeft niet alleen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar ook bij omstanders, de nodige schrik en angst aangejaagd.
Voorts heeft verdachte [slachtoffer 2] met een radiatorslang geslagen en heeft hij [slachtoffer 2] scooter beschadigd door deze omver te trappen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 1 april 2019, is verdachte eerder, maar niet in de vijf jaren voorafgaand aan de pleegdatum, voor mishandeling en vernieling veroordeeld.
Bij het bepalen van de straf betrekt de rechtbank de afspraken zoals deze in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zijn gemaakt. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens die oriëntatiepunten is voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een gevangenisstraf van 7 maanden het uitgangspunt. Dit uitgangspunt moet in de onderhavige zaak met een derde worden verlaagd, nu sprake is van een poging en tegelijkertijd worden verhoogd, nu verdachte zich ook nog aan een mishandeling en een vernieling schuldig heeft gemaakt.
In strafmatigende zin is van belang dat de feiten zich al anderhalf jaar geleden hebben afgespeeld, verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking is geweest en ook de slachtoffers zich in hetgeen zich voorafgaand aan het tenlastegelegde heeft afgespeeld niet onbetuigd hebben gelaten. Na een woordenwisseling zijn zij verdachte gaan opzoeken en er is van beide kanten flink gevochten, waar verdachte onder meer een hersenschudding aan heeft overgehouden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 22 februari 2019, opgesteld door reclasseringswerker [naam] . De reclassering acht een drangkader met een agressietraining geïndiceerd. Verdachte geeft echter weinig openheid van zaken,
uit geen hulpvraag en staat negatief tegenover reclasseringsbemoeienis: hij stelt hier geen geld en tijd voor te hebben. Gezien de houding van verdachte wordt een toezicht niet geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Gelet op het tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid niet opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde:
een poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2019.