ECLI:NL:RBAMS:2019:3471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
13/669088-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging in Amsterdam

Op 19 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging. De zaak kwam voort uit een incident op 4 oktober 2018, waarbij de politie werd ingeschakeld na meldingen van een vechtpartij in een woning in Amsterdam. De verdachte, die onder invloed van verdovende middelen verkeerde, zou de aangever tegen zijn wil hebben vastgehouden en bedreigd hebben met geweld. Tijdens de zitting op 5 maart 2019 heeft de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, de vordering gedaan en is de verdediging gevoerd door mr. E.M.C. van Nielen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd door de voordeur op slot te draaien en hem te dwingen op de bank te blijven zitten. Daarnaast heeft de verdachte de aangever mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan en zijn nek te omklemmen. De bedreiging werd bewezen geacht door de verdachte die met een bezem en een schaar dreigde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het in beslag genomen geldbedrag van € 543,20 aan de verdachte teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669088-18
Datum uitspraak: 19 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteland] op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M.C. van Nielen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich op 4 oktober 2018 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] ;
2. mishandeling van [slachtoffer] ;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling van [slachtoffer] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 4 oktober 2018 krijgt de politie de melding te gaan naar de [adres] in Amsterdam, omdat er een vechtpartij in de woning zou hebben plaatsgevonden tussen twee personen, waarvan één persoon al dagenlang onder invloed van verdovende middelen was. Ter plaatse gekomen verklaren drie mannen aan de politie dat verdachte in een psychose is geraakt. Hij zou een persoon genaamd [slachtoffer] (hierna: aangever) tegen zijn wil vasthouden in diens woning. Bovendien zou verdachte geprobeerd hebben aangever van het balkon te gooien. De drie mannen hebben telefonisch contact met verdachte en verdachte zou daarbij hebben gezegd dat niemand binnen mag komen omdat hij anders aangever naar beneden zal gooien en daarna zelf zal springen. De politie ziet dat verdachte geregeld op het balkon komt en dan schreeuwt en gebaren maakt. Bovendien heeft verdachte een boze en onrustige uitstraling. De politie laat de brandweer en het arrestatieteam ter plaatse komen en na enige tijd dringt het arrestatieteam binnen. Verdachte rent vervolgens naar het balkon, springt en grijpt een van het dak van de woning naar beneden komend lid van het arrestatieteam vast en raakt met hem in gevecht. Verdachte valt uiteindelijk op een door de brandweer onder het balkon geplaatst luchtkussen, waarna hij wordt aangehouden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan op basis van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 5 maart 2019 bewezen worden dat verdachte aangever van zijn vrijheid heeft beroofd (feit 1). Verdachte heeft aangever in zijn woning opgesloten en tegen hem gezegd dat hij op de bank moest blijven zitten en dat als hij dat niet zou doen hij geslagen zou worden. Verdachte heeft daarbij een bezem in zijn handen gehad. Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte aangever in zijn gezicht heeft geslagen en met zijn armen de nek van aangever heeft vastgepakt (feit 2). Dit blijkt uit de aangifte, de verklaring van verdachte en de getuigenverklaring van [getuige] . Tot slot kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 3), door aangever richting het balkon te duwen en te dreigen hem naar beneden te gooien. Verdachte heeft bovendien met een schaar in zijn handen zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van aangever.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1) op het standpunt gesteld dat alleen bewezen kan worden dat verdachte de deur op slot heeft gedraaid en tegen aangever heeft gezegd dat hij op de bank moest blijven zitten en de woning niet mocht verlaten. Zij heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de overige onderdelen van feit 1.
Wat betreft de mishandeling (feit 2) kan volgens de raadsvrouw alleen bewezen worden dat verdachte aangever in zijn gezicht heeft geslagen. Verdachte heeft ontkend dat hij de nek van aangever heeft omklemd en voor dit onderdeel van de tenlastelegging bestaat geen ondersteunend bewijs zoals een letselverklaring of een foto van het letsel.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bedreiging (feit 3) aangevoerd dat op basis van de aangifte, de verklaring van verdachte en de getuigenverklaringen alleen bewezen kan worden dat verdachte heeft gedreigd aangever van het balkon te gooien en dat hij aangever in de richting van het balkon heeft geduwd. Voor het overige heeft zij verzocht verdachte partieel vrij te spreken, omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte stekende bewegingen naar de borst van aangever heeft gemaakt en hem heeft bedreigd met een bezem.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging. De rechtbank legt hieronder per feit uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1)
Op basis van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 5 maart 2019 kan bewezen worden dat verdachte aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden. Hij heeft de voordeur van de woning van aangever met een sleutel afgesloten en deze sleutel bij zich gehouden. Vervolgens heeft hij tegen aangever gezegd dat hij op de bank moest blijven zitten, de woning niet mocht verlaten en, mocht aangever dat proberen, dat hij hem dood zou slaan. Verdachte heeft hierbij een bezem in zijn handen gehad. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de overige onderdelen van de tenlastelegging.
Mishandeling (feit 2)
Volgens aangever heeft verdachte hem mishandeld door hem in zijn gezicht en op zijn borst te slaan en zijn nek te omklemmen waardoor hij geen of weinig lucht kreeg. Verdachte heeft bekend dat hij aangever een klap in zijn gezicht heeft gegeven. Dit wordt ondersteund door de foto van het gezicht van aangever, waarop een verdikking met een korstje bloed ter hoogte van het linkeroog te zien is. Bovendien heeft verdachte verklaard een arm om de nek van aangever te hebben geslagen. Deze twee onderdelen van de mishandeling kunnen daarom worden bewezen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aangever tegen zijn borst heeft geslagen. Verdachte heeft dit ontkend en er is geen ondersteunend bewijs voor deze geweldshandeling. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Bedreiging (feit 3)
De rechtbank leidt uit de aangifte en de verklaring van verdachte op de zitting af dat verdachte aangever heeft bedreigd door, met een bezem in zijn handen, tegen hem te zeggen dat hij op de bank moest blijven zitten omdat hij hem anders dood zou slaan. Bovendien heeft hij gedreigd aangever van het balkon te gooien. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat ook bewezen kan worden dat verdachte met een schaar in zijn hand bewegingen heeft gemaakt in de richting van aangever. Verdachte heeft op de zitting verklaard een schaar in zijn hand te hebben gehad en daarmee bewegingen te hebben gemaakt. Verdachte heeft zich door deze handelingen schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 4 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft verdachte de voordeur van de woning op de [adres] , van die [slachtoffer] , met een sleutel afgesloten en op slot gedraaid terwijl die [slachtoffer] daar verbleef en die sleutel bij zich gehouden en tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij moest blijven zitten op de bank en de woning niet mocht verlaten en dat hij, verdachte, hem anders dood zou slaan, terwijl hij, verdachte, daarbij een bezem in zijn handen had;
ten aanzien van feit 2
op 4 oktober 2018 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan tegen zijn hoofd en met zijn arm de nek van die [slachtoffer] te omklemmen waardoor deze geen of weinig lucht meer kreeg;
ten aanzien van feit 3
op 4 oktober 2018 in een woning op de [adres] te Amsterdam,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer] terwijl hij, verdachte, een bezem in zijn handen had, dreigend de woorden toe te voegen "je moet blijven zitten anders sla ik je dood", en te dreigen die [slachtoffer] naar beneden te gooien en dreigend met een schaar in zijn hand op die [slachtoffer] is afgelopen en daarbij bewegingen heeft gemaakt richting die [slachtoffer] .

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Gezien de feiten en omstandigheden en de toestand waarin verdachte ten tijde van het tenlastegelegde verkeerde, heeft de rechtbank zich afgevraagd of bij verdachte sprake zou kunnen zijn van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Volgens zijn eigen verklaring en ook volgens de verklaringen van aangever en de getuigen was verdachte op de dag van het tenlastegelegde niet zichzelf. Hij was paranoïde en angstig en gedroeg zich vreemd. Uit de Pro Justitia rapportage van 27 december 2018 blijkt dat de deskundigen geen stoornis bij verdachte hebben kunnen vaststellen. Zij hebben dus ook geen verband kunnen leggen tussen een eventuele stoornis en de tenlastegelegde feiten. Verdachte had in de dagen voor het tenlastegelegde drugs gebruikt, in ieder geval speed en cannabis. Bovendien had hij al een aantal dagen nauwelijks geslapen. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat zijn angstgevoelens die hij die dag had werden veroorzaakt door de drugs die hij had gebruikt. Ook zijn raadsvrouw heeft aangevoerd dat de toestand waarin verdachte verkeerde waarschijnlijk werd veroorzaakt of werd beïnvloed door drugsgebruik. Volgens zijn eigen verklaring heeft verdachte in het verleden ook drugs gebruikt en is vastgesteld dat bij hem sprake is van psychische kwetsbaarheid. Dit beeld van verdachte komt ook naar voren in de Pro Justitia rapportage.
De rechtbank stelt vast dat voor zover bij verdachte sprake is geweest van waanideeën of paranoïde gevoelens, deze door verdachte zelf zijn veroorzaakt door het gebruiken van drugs. Verdachte wist, of had in elk geval moeten weten, dat aan het gebruik van drugs risico’s zijn verbonden, zeker indien verschillende drugs door elkaar worden gebruikt. Deze risico’s waren in zijn geval nog groter, omdat hij al een paar dagen weinig had geslapen en bij hem sprake is van psychische kwetsbaarheid. De rechtbank is van oordeel dat om deze reden de feiten aan verdachte zijn toe te rekenen en verdachte strafbaar is.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aangever, waarbij hij een aantal dagen verbleef, urenlang in diens woning opgesloten en vastgehouden. Hij heeft hem bovendien mishandeld en bedreigd. Hij heeft aangever daarmee in zijn persoonlijke bewegingsvrijheid belemmerd en inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke en geestelijke integriteit. Voor aangever is dit een heel beangstigende situatie geweest, waar pas een einde aan is gekomen door ingrijpen van de politie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 27 december 2018. De deskundigen hebben aanwijzingen gevonden voor uiteenlopende psychische problematiek bij verdachte, maar er is te weinig betrouwbare informatie verkregen om te kunnen bepalen of er sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Om deze reden hebben zij geen inschatting kunnen maken van de kans op herhaling en is het niet mogelijk gebleken een behandeladvies te geven.
De feiten, en dan met name de wederrechtelijke vrijheidsberoving, rechtvaardigen volgens de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet anders dan de officier van justitie geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Verdachte heeft een blanco strafblad in Nederland en uit de rapportage zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen om bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, een passende straf is.
Beslag
Onder verdachte is een geldbedrag van € 543,20 in beslag genomen. Dit geldbedrag dient aan verdachte te worden teruggegeven.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 282, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden;
ten aanzien van feit 2
mishandeling;
ten aanzien van feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- Een geldbedrag van € 543,20 (goednummer 5642103)
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2019.