ECLI:NL:RBAMS:2019:3461

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4852
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging AOW-uitkering wegens onttrekking aan detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in een beroep van [eiser] tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om zijn AOW-uitkering te beëindigen. De Svb had de uitkering beëindigd op grond van de veronderstelling dat [eiser] zich had onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. De rechtbank oordeelde dat de Svb niet voldoende had aangetoond dat er daadwerkelijk pogingen waren ondernomen om [eiser] de vervangende hechtenis te laten ondergaan. De rechtbank stelde vast dat [eiser] zich had gehouden aan de afspraken met de Svb en dat zijn contactgegevens bekend waren. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onttrekking zoals bedoeld in artikel 8c, tweede lid, van de AOW. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Svb op om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens werd de Svb veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4852

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] ,zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiser (hierna: [eiser] )
(gemachtigde: mr. D.G.M. Ceder),
en
de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank,verweerder (hierna: de Svb)
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2018 (het primaire besluit I) heeft de Svb met ingang van 19 januari 2018 de uitkering van [eiser] op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) beëindigd, omdat hij is veroordeeld tot detentie en hij zich daaraan heeft onttrokken.
Bij besluit van 8 juni 2018 (het primaire besluit II) heeft de Svb met ingang van 13 april 2018 de AOW-uitkering van [eiser] beëindigd.
Bij besluit van – eveneens – 8 juni 2018 (het primaire besluit III) heeft de Svb met ingang van 19 mei 2018 weer een AOW-uitkering toegekend en bepaald dat de ten onrechte uitbetaalde AOW-uitkering over de periode 19 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 niet wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 12 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2019. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Bij besluit van 4 februari 2015 heeft de Svb aan [eiser] vanaf 9 juli 2015 een AOW-uitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande. Bij brief van 10 februari 2016 heeft de Svb aan [eiser] meegedeeld dat hij, omdat hij staat ingeschreven op een briefadres, zich eens in de drie maanden moet melden bij de vestiging van de Svb in Leiden. Op 21 maart 2018 heeft de Svb vervolgens bericht gekregen dat [eiser] voortvluchtig is per 19 januari 2018.
1.2.
Bij het primaire besluit I heeft de Svb met ingang van 19 januari 2018 de AOW‑uitkering van [eiser] beëindigd, omdat hij is veroordeeld tot detentie en hij zich daaraan heeft onttrokken.
1.3.
Bij het primaire besluit II heeft de Svb met ingang van 13 april 2018 de AOW‑uitkering van [eiser] beëindigd, omdat hij is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende maatregel of vrijheidsstraf in aansluiting op onttrekking aan detentie vanaf 13 april 2018.
1.4.
Bij het primaire besluit III heeft de Svb met ingang van 19 mei 2018 weer een AOW-uitkering toegekend en bepaald dat de ten onrechte uitbetaalde AOW-uitkering over de periode 19 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 niet wordt teruggevorderd.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard, omdat hij zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. [eiser] heeft geen recht op een AOW-uitkering voor de periode 19 januari 2018 tot en met 18 mei 2018.
Standpunt van [eiser]
2.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij zich niet heeft onttrokken aan een taakstraf en voortvluchtig zou zijn geweest voor Justitie. Het feit dat hij geen woonadres heeft en zwervende is betekent dat de waarborgen die normaal in acht worden genomen, door middel van brieven en herinneringen aan degene die wordt opgeroepen, niet opgingen voor hem. [eiser] heeft hier namelijk geen kennis van kunnen nemen en de berichten hebben hem niet bereikt. Dit is ook bekend bij de Svb. Doordat de Svb dit alsnog heeft gekwalificeerd als onttrekking heeft de Svb gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.2.
Daarnaast voert [eiser] aan dat de Svb zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens [eiser] heeft de Svb onvoldoende aannemelijk weten te maken dat hij zich zou hebben onttrokken. Het stopzetten van een AOW‑uitkering kan normaliter pas na één maand hechtenis, tenzij er sprake zou zijn van voortvluchtigheid. Nu er volgens [eiser] geen sprake is van voortvluchtigheid, is de Svb bij het stopzetten van de AOW-uitkering ten onrechte uitgegaan van de periode 13 april tot 19 mei 2018. Verder stelt [eiser] dat het aan de Svb te wijten is dat pas in april is gekeken in het opsporingsregister. Hierdoor had de schuld achteraf gezien veel kleiner kunnen zijn. De huidige maatregel is dan ook verwijtbaar. Het is volgens [eiser] ook niet proportioneel om de maatregel per 19 januari 2018 in te laten gaan.
Wettelijk kader
3.1.
Op grond van artikel 8b, tweede lid, van de AOW eindigt het recht op ouderdomspensioen, indien de pensioengerechtigde rechtens zijn vrijheid is ontnomen gedurende ten minste een maand.
3.2.
Op grond van artikel 8b, derde lid, van de AOW heeft de persoon die op grond van het eerste of tweede lid geen recht op ouderdomspensioen heeft, met ingang van de dag waarop hij in vrijheid is gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op ouderdomspensioen.
3.3.
Op grond van artikel 8b, zesde lid, van de AOW eindigt voor de pensioengerechtigde die op de dag voorafgaande aan de vrijheidsontneming geen recht heeft op ouderdomspensioen op grond van artikel 8c, tweede lid, het recht op ouderdomspensioen, in afwijking van het tweede lid, vanaf de dag dat de vrijheidsontneming ingaat.
3.4.
Op grond van artikel 8c, tweede lid, van de AOW eindigt het recht op ouderdomspensioen, indien de pensioengerechtigde zich, nadat het recht op ouderdomspensioen is ingegaan, onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.
3.5.
Op grond van artikel 8c, derde lid, van de AOW heeft de persoon die op grond van het eerste of tweede lid geen recht op ouderdomspensioen heeft, met ingang van de dag dat hij zich niet langer onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op ouderdomspensioen.
3.6.
Op grond van artikel 17, zevende lid, van de AOW gaat de beëindiging van het ouderdomspensioen op grond van artikel 8b, tweede lid, in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de vrijheidsontneming een maand heeft geduurd.
Het oordeel van de rechtbank
4. In geschil is de vraag of de Svb de AOW-uitkering van [eiser] terecht heeft beëindigd voor de periode 19 januari 2018 tot en met 18 mei 2018. Daarbij dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of [eiser] zich per 19 januari 2018 heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoel in artikel 8c, tweede lid, van de AOW.
5. De volgende feiten zijn niet in geschil. [eiser] had vanaf 10 februari 2016 met de Svb de afspraak dat hij, wegens het feit dat hij destijds geen vaste woon- of verblijfplaats had en enkel stond ingeschreven op een briefadres, zich eens in de drie maanden zou melden bij de vestiging van de Svb in Leiden. Zo belde [eiser] ook op 10 april 2018 met de Svb om een afspraak te maken om zich te melden. De afspraak werd gemaakt voor 12 april 2018. Op 11 april 2018 heeft een medewerker van de Svb
[eiser] teruggebeld met de mededeling dat hij als voortvluchtig te boek staat en dat daarom zijn AOW‑uitkering is stopgezet. [eiser] heeft zich vervolgens op 12 april 2018 bij de Svb gemeld, waarna de medewerker van de Svb samen met hem naar het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft gebeld. Toen bleek dat hij nog 38 dagen vervangende hechtenis had openstaan. In dit telefoongesprek heeft [eiser] toegezegd dat hij zich bij de politie gaat melden. Hij heeft zich vervolgens op 13 april 2018 bij het politiebureau gemeld, waar hij aansluitend gedetineerd is geweest tot en met 18 mei 2019.
6.1.
Uit een telefoonnotitie van de Svb van 11 juni 2018 en een brief van de CJIB van 12 juni 2018, gericht aan de Svb, blijkt het volgende. [eiser] is bij vonnis van de politierechter in Den Haag van 8 januari 2016 veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur. Hiervan heeft hij maar 4 uur gewerkt. Op 17 januari 2018 is de straf van [eiser] daarom omgezet in 38 dagen vervangende hechtenis. Hij stond op dat moment niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), waardoor hij per 19 januari 2018 is opgenomen in het opsporingsregister en als voortvluchtige is aangemerkt.
6.2.
Dat de Svb in eerste instantie is afgegaan op de informatie van het CJIB, is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel zorgvuldig. Dat laat echter onverlet dat wanneer de uitkeringsgerechtigde de aldus bepaalde onttrekking aan de tenuitvoerlegging gemotiveerd bestrijdt, het zorgvuldigheidsvereiste meebrengt dat de Svb – in samenspraak met het CJIB – een nader onderzoek dient te verrichten naar mogelijke aanwijzingen dat de uitkeringsgerechtigde zich niet of niet langer aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekt. [1]
7.1.
Volgens vaste rechtspraak [2] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is de Svb gehouden bij de toepassing van artikel 8c, tweede lid, van de AOW zelfstandig te beoordelen of betrokkene zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Onder zich onttrekken als bedoeld in artikel 8c, tweede lid, van de AOW is daarbij te verstaan (1) de situatie waarin een onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel nog niet ten uitvoer is gelegd, (2) de veroordeelde in verband daarmee in het opsporingsregister is opgenomen en (3) door Justitie inmiddels tevergeefs één of meer pogingen zijn ondernomen tot tenuitvoerlegging van de straf of maatregel te komen.
7.2.
In het geval van [eiser] blijkt wel dat de vervangende hechtenis onherroepelijk was geworden en dat hij vanaf 19 januari 2018 in het opsporingsregister was opgenomen, maar niet dat door Justitie inmiddels pogingen waren ondernomen om hem de vervangende hechtenis te laten ondergaan. Omdat vanuit Justitie geen pogingen zijn ondernomen om [eiser] de vervangende hechtenis te laten ondergaan, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van ‘onttrekking’ als bedoeld in artikel 8c, tweede lid, van de AOW. Het standpunt van de Svb dat er ook geen pogingen konden worden ondernomen om [eiser] de vervangende hechtenis te laten ondergaan omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had, wordt niet gevolgd. Het e-mailadres en het telefoonnummer van [eiser] waren namelijk bij de Svb bekend en daarnaast meldde [eiser] zich, conform de afspraak met de Svb, eens in de drie maanden bij de vestiging van de Svb in Leiden. Via deze kanalen had Justitie een poging kunnen ondernemen om [eiser] de vervangende hechtenis te laten ondergaan. Hierbij overweegt de rechtbank ook dat toen [eiser] op 11 april 2018 door de Svb werd geïnformeerd over zijn voorvluchtigheid, hij zich zoals afgesproken de volgende dag heeft gemeld bij de Svb om een en ander uit te zoeken en vervolgens (vrijwel) direct daarna zich bij Justitie heeft gemeld en meegewerkt. Verder heeft [eiser] zich ook op geen enkele andere wijze onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Gelet op het bovenstaande heeft de Svb niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van ‘onttrekking’ als bedoeld in artikel 8c, tweede lid, van de AOW.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Aangezien de AOW-uitkering van [eiser] voor de periode 19 januari 2018 tot en met 18 mei 2018 ten onrechte door de Svb is beëindigd, herroept de rechtbank ook de primaire besluiten en bepaalt dat de Svb een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de Svb aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt de Svb in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 46,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2651.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3507.