7.2.In het geval van [eiser] blijkt wel dat de vervangende hechtenis onherroepelijk was geworden en dat hij vanaf 19 januari 2018 in het opsporingsregister was opgenomen, maar niet dat door Justitie inmiddels pogingen waren ondernomen om hem de vervangende hechtenis te laten ondergaan. Omdat vanuit Justitie geen pogingen zijn ondernomen om [eiser] de vervangende hechtenis te laten ondergaan, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van ‘onttrekking’ als bedoeld in artikel 8c, tweede lid, van de AOW. Het standpunt van de Svb dat er ook geen pogingen konden worden ondernomen om [eiser] de vervangende hechtenis te laten ondergaan omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had, wordt niet gevolgd. Het e-mailadres en het telefoonnummer van [eiser] waren namelijk bij de Svb bekend en daarnaast meldde [eiser] zich, conform de afspraak met de Svb, eens in de drie maanden bij de vestiging van de Svb in Leiden. Via deze kanalen had Justitie een poging kunnen ondernemen om [eiser] de vervangende hechtenis te laten ondergaan. Hierbij overweegt de rechtbank ook dat toen [eiser] op 11 april 2018 door de Svb werd geïnformeerd over zijn voorvluchtigheid, hij zich zoals afgesproken de volgende dag heeft gemeld bij de Svb om een en ander uit te zoeken en vervolgens (vrijwel) direct daarna zich bij Justitie heeft gemeld en meegewerkt. Verder heeft [eiser] zich ook op geen enkele andere wijze onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Gelet op het bovenstaande heeft de Svb niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van ‘onttrekking’ als bedoeld in artikel 8c, tweede lid, van de AOW.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Aangezien de AOW-uitkering van [eiser] voor de periode 19 januari 2018 tot en met 18 mei 2018 ten onrechte door de Svb is beëindigd, herroept de rechtbank ook de primaire besluiten en bepaalt dat de Svb een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de Svb aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt de Svb in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).