ECLI:NL:RBAMS:2019:3439

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
13/246839-18 en 13/703063-14 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere auto-inbraken en poging tot diefstal met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 16 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man, die werd beschuldigd van vier auto-inbraken en een poging tot diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, die zich tussen augustus 2016 en januari 2019 in Amsterdam hebben voorgedaan. De verdachte heeft in totaal 210 dagen gevangenisstraf opgelegd gekregen, waarvan 138 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling voor zijn drugsverslaving.

De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van de bewijsmiddelen in het dossier. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 300 dagen geëist, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid om aan zijn verslaving te werken. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partijen toegewezen, waaronder een bedrag van € 2.057,31 aan [slachtoffer 3] en € 170,00 aan [slachtoffer 6].

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren in plaats van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, om de verdachte de kans te geven zijn leven te beteren en zijn verslaving aan te pakken. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten, maar ook de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/246839-18 en 13/703063-14 (TUL)
Datum uitspraak: 16 mei 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [woonplaats 1] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Yesilgöz, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen) van een poging tot diefstal door middel van braak in/uit een auto van [slachtoffer 1] en/of Europcar Autovermietung tussen 19 augustus en 22 augustus 2016;
2. diefstal van een bankpas, creditcard, laptop, zonnebrillen, portemonnee, rijbewijs en een geldbedrag van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] door middel van braak in/uit een auto op 31 juli 2018;
3. diefstal van een tas, cameratas, camera-oplader, memoriekaart en kleding van [slachtoffer 4] door middel van braak in/uit een auto op 2 september 2018;
4. diefstal van een iPad, zonnebril, jas, tas en een jumpsuit van [slachtoffer 5] en/of Avis door middel van braak in/uit een auto op of omstreeks 9 oktober 2018;
5. diefstal van een attachékoffer met inhoud, waaronder een headset, telefoon en een bedrijfsgeneeskundige verklaring van [slachtoffer 6] door middel van inklimming en/of een valse sleutel op 11 januari 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft zij nog aangevoerd dat uit het dossier volgt dat de diefstal is gepleegd in de nacht van 9 op 10 oktober 2018. Op grond van de camerabeelden lijkt de diefstal daadwerkelijk te zijn gepleegd op 10 oktober 2018. Daarom dient omstreeks 9 oktober 2018 bewezen verklaard te worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de tenlastegelegde feiten geen verweer gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van de bewijsmiddelen uit het dossier.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Aangever [slachtoffer 5] heeft op 10 oktober 2018 aangifte gedaan van een auto-inbraak, waarbij diverse goederen zijn weggenomen. In de aangifte is beschreven dat de diefstal is gepleegd op 9 oktober 2018 tussen 4.00 en 6.00 uur. Verder verklaart aangever dat de auto-inbraak op camerabeeld staat. Die camerabeelden zijn bekeken, echter deze beelden zijn gedateerd van 10 oktober 2018 omstreeks 4.56 uur. De auto-inbraak die op de beelden staat, komt overeen met wat aangever in zijn aangifte beschrijft. Bovendien is niet gebleken dat er in die nacht, op die locatie, bij een ander voertuig is ingebroken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de opgenomen inbraak de auto-inbraak van aangever betreft en dat aangever zich kennelijk in de datum heeft vergist en de inbraak daadwerkelijk op 10 oktober 2018 is gepleegd. De rechtbank zal daarom bewezen verklaren dat het feit op 10 oktober 2018 is gepleegd.
Dat is ook niet in strijdt met de tekst van de tenlastelegging, die immers de periode op of omstreeks 9 oktober 2018 beslaat. 10 oktober 2018 valt daar binnen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Onder 1
in de periode van 19 tot en met 22 augustus 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed, dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of Europcar Autovermietung, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, een ruit van de personenauto (merk Mercedes-Benz A180d en voorzien van het kenteken [kenteken] ) heeft ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Onder 2
op 31 juli 2018 te Amsterdam, een ID-kaart (op naam van [slachtoffer 3] ), een bankpas (op naam van [slachtoffer 3] ), een creditcard (op naam van [slachtoffer 3] ), een laptop (Apple Macbook Pro), twee zonnebrillen, een portemonnee, een rijbewijs en een geldbedrag van € 50, dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , uit een personenauto (merk Mercedes-Benz A200 en voorzien van het kenteken [kenteken] ), heeft weggenomen met het oogmerk om zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Onder 3
op 2 september 2018 te Amsterdam, een tas, een Nikon cameratas, een camera-oplader, een memoriekaart en kleding, dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , uit een personenauto (merk Citroën en voorzien van het kenteken [kenteken] ), heeft weggenomen met het oogmerk om zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Onder 4
op 10 oktober 2018 te Amsterdam, een Apple iPad, een zonnebril, een Michael Kors jas, een Samsonite tas en een Gucci jumpsuit, dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] , uit een personenauto (merk Renault Megane en voorzien van het kenteken [kenteken] ), heeft weggenomen met het oogmerk om zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Onder 5
op 11 januari 2019 te Amsterdam, een Samsonite attachékoffer met inhoud, waaronder een Jabra Stealth headset, een Samsung telefoon en een bedrijfsgeneeskundige verklaring, dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , uit een autobus (merk Setra S en voorzien van het kenteken [kenteken] ), heeft weggenomen met het oogmerk om zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming en een valse sleutel, door de noodknop van de bus te gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 229 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Verder vordert zij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en het verkrijgen en behouden van dagbesteding.
De raadsvrouw heeft verzocht om het voorwaardelijke deel van de geëiste straf te matigen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier auto-inbraken en een poging tot auto-inbraak. Het ging in bijna alle gevallen om auto’s met een buitenlands kenteken. Verdachte heeft daarmee kwetsbare slachtoffers uitgekozen. Dat neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Ook heeft verdachte met zijn handelen schade en hinder veroorzaakt. De slachtoffers zijn persoonlijke goederen kwijtgeraakt, deze hebben zij moeten vervangen. Bij een van de diefstallen heeft verdachte door middel van het indrukken van de noodknop een autobus geopend en goederen weggenomen. Dergelijk handelen acht de rechtbank zeer brutaal. Verdachte heeft de inbraken gepleegd om in zijn drugsbehoefte te kunnen voorzien. Zijn drugsprobleem had hij echter op een andere manier moeten aanpakken. Kwalijk is dat hij heeft gekozen voor deze wijze, waarbij hij zijn eigen belangen voorop heeft gesteld.
Daar staat tegenover dat verdachte op zitting duidelijk heeft gemaakt dat hij aan zijn drugsprobleem wil werken. Ook heeft hij zijn excuses aangeboden aan een van de slachtoffers. Daar leidt de rechtbank uit af dat verdachte de strafwaardigheid van zijn handelen heeft ingezien. Daarnaast is op de zitting gebleken dat verdachte goed heeft meegewerkt aan de intake voor plaatsing in kliniek [naam kliniek] in Amstelveen. Gebleken is dat verdachte spoedig klinisch kan worden opgenomen zodat hij behandeld kan worden voor zijn drugsprobleem. Door de reclassering is namelijk bij rapport van 29 april 2019 geadviseerd om bij een veroordeling aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en het verkrijgen en behouden van dagbesteding. Door de huidige verslaving van verdachte aan heroïne en cocaïne is de kans op recidive hoog. Om het recidiverisico te verminderen wordt behandeling en begeleiding noodzakelijk geacht. De rechtbank zal het advies van de reclassering overnemen.
Verder is bij de strafoplegging rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 16 april 2019. Gebleken is dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan. Daarnaast is verdachte na het plegen van een van de feiten in een andere strafzaak veroordeeld en dat maakt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Daarnaast is door de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Bij een diefstal uit een auto is dat bij veelvuldig recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank zal dat als uitgangspunt nemen bij de strafoplegging.
Enerzijds is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend, gelet op het aantal delicten dat verdachte heeft gepleegd en gelet op zijn strafblad. Anderzijds hebben verdachte én de samenleving op dit moment meer baat bij behandeling van de verslaving van verdachte, zodat het recidiverisico wordt verminderd. Bovendien is gebleken dat verdachte binnen afzienbare tijd kan worden opgenomen in een kliniek, een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan het voorarrest zou die mogelijkheid kunnen doorkruizen. Daarom zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen conform het voorarrest, te weten 72 dagen, zodat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 138 dagen met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hoopt dat deze forse voorwaardelijke straf verdachte er in de toekomst van weerhoudt nieuwe strafbare feiten te plegen. Ook zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering geadviseerd. De maximale periode van de klinische opname zal worden bepaald op 16 weken, zodat de kliniek voldoende tijd heeft om verdachte klinisch te behandelen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 2.057,31 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de vordering niet is vertaald.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering van de benadeelde in samenhang met de aangifte is voldoende duidelijk en begrijpelijk, en het niet ontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van een vertaling is dan ook niet aan de orde. Uit de aangifte volgt dat verdachte onder andere een Macbook, een zonnebril, € 50,00 en een rijbewijs van de benadeelde heeft gestolen. Uit het schadeformulier volgt dat de benadeelde de zonnebril net voor de diefstal (op 11 juli 2018) had gekocht voor € 79,00 met € 5,90 verzendkosten. Ook is gebleken dat de benadeelde de Macbook recent had aangeschaft (op 16 maart 2018), na de diefstal heeft de benadeelde een nieuwe, goedkopere Macbook aangeschaft voor € 1.858,11. De rechtbank zal bij de bepaling van de schade in het voordeel van verdachte uitgaan van het laatstgenoemde bedrag. Tot slot blijkt uit het schadeformulier dat de kosten van een nieuw rijbewijs € 64,30 bedragen. De rechtbank zal de schadeposten bij elkaar op tellen en de schade waarderen op een bedrag van € 2.057,31, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (31 juli 2018) tot aan de dag van betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.057,31 (tweeduizendzevenenvijftig euro en eenendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (31 juli 2018) tot aan de dag van betaling.
De vordering van [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert € 539,44 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de schadebepaling moet worden uitgegaan van de dagwaarde. Zij verzoekt dan ook om de gevorderde schade te matigen. Verder heeft zij aangevoerd dat niet is gebleken dat de telefoon het niet meer doet en dat inhoud van de koffer niet is onderbouwd. Daarom moet die opgevoerde schade worden afgewezen.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit de aangifte is gebleken dat verdachte een Samsonite attachékoffer heeft weggenomen, met daarin onder andere een headset en een mobiele telefoon. Uit het schadeformulier volgt dat de headset in 2014 is aangeschaft voor een bedrag van € 59,99 en de telefoon in 2013 voor € 254,45. Ten aanzien van de headset overweegt de rechtbank het volgende. De schade moet worden bepaald aan de hand van de huidige waarde van de headset, dat is immers het verlies dat de benadeelde leidt. De rechtbank schat de huidige waarde van de headset op een bedrag van € 40,00, het overige gedeelte van die schadepost zal worden afgewezen. Wat betreft de telefoon: niet is vast komen te staan dat deze het niet meer doet. Gebleken is dat het scherm kapot was na de diefstal; de rechtbank schat de reparatie daarvan op een bedrag van € 30,00, het overige gedeelte zal niet ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de attachékoffer zal de rechtbank het volgende bepalen. Koffers zijn goederen die lange tijd meegaan en dus een lange tijd van waarde blijven. Daarentegen is de inhoud van de koffer niet onderbouwd door middel van bonnetjes en dergelijke. De rechtbank zal de schade daarom moeten schatten, de rechtbank schat de waarde van de koffer met inhoud op een bedrag van € 100,00. Het overige deel van die schadepost zal niet ontvankelijk verklaard worden. De rechtbank zal de totale schade van de benadeelde dan ook waarderen op een bedrag van € 170,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (11 januari 2019) tot aan de dag van betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 6] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 170,00 (honderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (11 januari 2019) tot aan de dag van betaling.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 10 april 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/703063-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 14 juli 2015 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 maanden niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De officier van justitie heeft gevorderd om de proeftijd met een jaar te verlengen, zodat de klinische opname van verdachte niet wordt belemmerd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld de betekening van de vordering nietig is, nu deze ontbreekt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de betekening van de vordering het volgende. Vaststaat dat een geldige betekening van de vordering bij de stukken ontbreekt. Aan de andere kant betreft het een veroordeling die op tegenspraak is gewezen. Verdachte was dus op de hoogte van de voorwaardelijke straf en de lopende proeftijd. Daarnaast is verdachte op de zitting verschenen en gaf hij aan dat hij van zijn raadsvrouw had begrepen dat naast de strafzaak ook de vordering zou worden behandeld. De wet biedt de mogelijkheid om die vordering nog voorafgaand aan de zitting aan verdachte te betekenen. Nu is gebleken dat verdachte op de hoogte was van de proeftijd en wist dat de vordering aan de orde was, is verdachte niet in zijn verdediging geschaad bij een behandeling van de vordering. Bovendien is niet aangevoerd dat verdachte onvoldoende voorbereid was op behandeling van de vordering. De rechtbank zal daarom ook een inhoudelijke beslissing nemen op de vordering.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de snelle mogelijkheid tot klinische opname, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerlegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op dit moment niet passend is. De rechtbank zal daarom – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf af te geven – gelasten dat verdachte een taakstraf van 120 uren moet verrichten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van feiten 2, 3 en 4:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 5:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming en valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
210 (tweehonderdtien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
138 (honderdachtendertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Inforsa, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich onder behandeling zal stellen van kliniek [naam kliniek] of soortgelijke instelling voor zijn drugsverslaving, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Ook kan een kortdurende klinische opname onderdeel uitmaken van de behandeling. Deze kortdurende klinische behandeling duurt maximaal 16 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Geeft aan genoemde instellingen opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen:
Wijst de vordering van
[slachtoffer 3], wonende te Nű͔rnberg (Duitsland) toe tot € 2.057,31 (tweeduizendzevenenvijftig euro en eenendertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (31 juli 2018) tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 3]aan de Staat € 2.057,31 (tweeduizendzevenenvijftig euro en eenendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (31 juli 2018) tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 30 (dertig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 6], wonende te Wassenaar gedeeltelijk toe tot € 170,00 (honderdzeventig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (11 januari 2019) tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd.
Bepaald dat een bedrag van € 19,99 wordt afgewezen.
Bepaald dat [slachtoffer 6] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 6]aan de Staat € 170,00 (honderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (11 januari 2019) tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 3 (drie) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 (twee) maanden in de zaak met parketnummer 13/703063-14 – een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 (zestig) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. J. Knol en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2019.