ECLI:NL:RBAMS:2019:3409

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
13/058713-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verband met niet opvolgen van bevel tijdens ontruiming ADM-terrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 mei 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd niet te hebben voldaan aan een bevel om het ADM-terrein in Amsterdam te verlaten. De verdachte was op 7 januari 2019 aanwezig op het terrein tijdens een grootschalige ontruiming, waarbij handhavers van de gemeente en politie betrokken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet op de juiste wijze was geïnformeerd over het bevel om het terrein te verlaten. De aanhouding van de verdachte vond plaats door handhaver Jasper de Groot, maar er was onvoldoende bewijs dat de verdachte voorafgaand aan haar aanhouding daadwerkelijk een bevel had ontvangen om het terrein te verlaten. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat er geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie had kunnen oordelen dat de vervolging gerechtvaardigd was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat het niet bewezen kon worden dat zij opzettelijk niet had voldaan aan een wettelijk bevel. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van een goede procesorde en de noodzaak van wettig bewijs in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/058713-19 (Promis)
Datum uitspraak: 13 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
verblijvende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen nadat de politierechter in deze rechtbank de strafzaak tegen verdachte op 29 april 2019 heeft verwezen naar deze meervoudige kamer en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. van Aert en van wat verdachte en haar raadsman mr. K.J. Zeegers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij, op of omstreeks 7 januari 2019 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 125 van de Gemeentewet jo. artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, gedaan door J. van de Woude, hoofdinspecteur van politie en/of andere verbalisanten en/of handhavers van gemeente Amsterdam, die was/waren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van bovengenoemd wettelijk voorschrift heeft belet en/of belemmerd, immers heeft verdachte:
- nadat die ambtenaar/ambtenaren haar had(den) bevolen, althans van haar had(den) gevorderd het terrein gelegen aan de [locatie] te verlaten, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering en/of
- zich op genoemd perceel (op enige hoogte) vastgeketend aan een kunst- en/of metalen bouwwerk en/of zich opgesloten in een kooi en/of een (zogenaamde) ufo en/of plaatsgenomen op een (meters)hoge stellage.

3.Inleiding

Op maandag 7 januari 2019 vond er in de gemeente Amsterdam een grootschalig inzet van Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte (THOR), met ondersteuning van politie, plaats met als doel de ontruiming van een terrein gelegen aan de [locatie] in Amsterdam. Op dit terrein staat een groot aantal bouwwerken, zoals caravans en hutten die de afgelopen jaren zijn bewoond. Het terrein staat bekend als het ADM-terrein en was sinds 1997 gekraakt.
Handhavers van de gemeente Amsterdam en de Brand en Traangas (Bratra) van de Mobiele Eenheid hebben het ADM-terrein betreden. Hierop hebben handhavers van de gemeente Amsterdam personen die zij tegen kwamen gevorderd het ADM-terrein te verlaten. Een aantal personen op het ADM-terrein verliet hierop het terrein. Een aantal personen had zich verschanst in een loods, een aantal bevond zich nog op het terrein en zes personen zaten vastgeketend in en aan een kunstwerk op het terrein. Hierop hebben aanwezige opsporingsambtenaren deze personen meermalen bevolen het terrein te verlaten. Toen deze personen niet vrijwillig het kunstwerk, de loods en het terrein wilden verlaten, is overgegaan tot fysieke verwijdering.
De politie heeft een aantal personen aangehouden voor het niet opvolgen van een bevel of vordering. Eén van deze personen was verdachte.

4.Voorvragen

Geldigheid dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
Bevoegdheid rechtbank
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsman heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de keuze om de verdachten aan te houden en strafrechtelijk te vervolgen strijdig is met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging en het verbod van détournement de pouvoir. De aanhouding en strafrechtelijke vervolging van de verdachten heeft plaatsgevonden op grond van een oneigenlijke vermenging van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving. De verdachten zijn daardoor in onevenredige mate getroffen. Ten tweede is de vervolging onredelijk, omdat de ontruiming in strijd was met het IVBPR en met name het Eerste Facultatieve Protocol daarbij. Het VN-Mensenrechtencomité had de Gemeente immers verzocht de ontruiming op te schorten. Ten derde hebben de verdachten al meer dan genoeg te lijden gehad van de ontruiming en hun verzet daartegen. Dit versterkt de aperte onredelijkheid van de vervolging. Ten vierde was het verzet van de verdachten vreedzaam en demonstratief. Zij oefenden hun demonstratierecht uit.
De rechtbank overweegt als volgt.
De beslissing om al dan niet over te gaan tot vervolging ligt in beginsel bij het Openbaar Ministerie. Die beslissing leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat alleen in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een
niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn (verbod van willekeur). Van zo een uitzonderlijk geval is hier geen sprake. De omstandigheid dat het VN-Mensenrechtencomité de gemeente had verzocht de ontruiming op te schorten, maakt dat niet anders.
Het inslaan van de weg tot bestuurlijke handhaving sluit de toepassing van het strafrecht bovendien niet uit. Het bestuurs- en het strafrecht kunnen immers naast elkaar worden ingezet, zoals bijvoorbeeld ook het geval is bij een gebiedsgebod. Tijdens het inzetten van bestuursrechtelijke handhaving kan zich ook een strafbaar feit voordoen, waarbij het het Openbaar Ministerie vrij staat om dit strafbare feit te vervolgen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Vrijspraak

Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalde. Artikel 184 Sr houdt in - voor zover van belang - dat degene strafbaar is die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door - kort gezegd - een toezichthouder en/of een opsporingsambtenaar.
De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie en met de raadsman - het ten laste gelegde niet bewezen en overweegt het volgende.
Bestuursrechtelijk kader
In een uitspraak van 25 december 2018 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), een laatste beslissing genomen over de ontruiming van het ADM-terrein. Samengevat komt de beslissing er op neer dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het college) handhavend mocht optreden tegen het illegale gebruik van het ADM-terrein. Zij mocht een zogenaamde ‘last onder bestuursdwang’ opleggen. Deze hield in dat het ADM-terrein moest worden ontruimd.
De Afdeling heeft de eerder bepaalde termijn voor de ontruiming, de zogenaamde begunstigingstermijn, verlengd tot en met 25 december 2018. Uiterlijk die dag moest door de bewoners en gebruikers van het ADM-terrein een einde zijn gemaakt aan het illegale gebruik van het ADM-terrein. Mocht dat onverhoopt niet zijn gebeurd, dan was het aan het college om de ontruiming op kosten van de overtreders te effectueren (zie alinea 13 van de uitspraak). Omdat na 25 december 2018 het ADM-terrein niet volledig was ontruimd, heeft het college besloten om op 7 januari 2019 over te gaan tot de feitelijke ontruiming.
Bij de feitelijke ontruiming zijn zowel toezichthouders (handhavers) van de gemeente Amsterdam ingezet als opsporingsambtenaren.
Wat verdachte nu wordt verweten, is dat zij niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering gedaan door of een opsporingsambtenaar of een handhaver van de gemeente Amsterdam.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat zij zich aan het voorbereiden was om het terrein te verlaten. Het was haar niet duidelijk wanneer zij het terrein precies moest verlaten. Verdachte was naar eigen zeggen nog op het terrein omdat zij een vriendin - die een bloedneus had - wilde helpen. Verdachte heeft die betreffende dag mensen gezien die werkzaam zijn bij de gemeente, maar zij heeft ze niet gesproken. Wel heeft zij met een aantal agenten gesproken, maar dit waren niet de agenten die haar later hebben aangehouden. Verdachte kan zich enkel nog herinneren dat haar voor haar aanhouding werd gevraagd wat zij daar deed en niet dat zij te kennen heeft gekregen dat zij het terrein direct moest verlaten.
De rechtbank stelt vast dat uit de aanhoudingskaart uit het dossier blijkt dat verdachte op 7 januari 2019 om 11:50 uur door handhaver Jasper de Groot is aangehouden. Dat het hier om verdachte gaat blijkt uit het gegeven signalement van de aangehoudene (vrouw, postuur: klein/mager, lengte: 1.60/1.70, haar: oranje) en de bijgevoegde foto waarop verdachte is te zien. Verdachte heeft op de zitting ook erkend dat zij de persoon op die foto is.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte voorafgaand aan haar aanhouding door een toezichthouder en/of een opsporingsambtenaar is bevolen dan wel gevorderd het terrein te verlaten. Het dossier bevat enkel een proces-verbaal dat is opgemaakt door buitengewoon opsporingsambtenaar H.A. van Geemen (pagina C138), waarin is vermeld dat handhaver Jasper de Groot om 11:50 uur een persoon heeft gevorderd het terrein te verlaten en deze persoon vervolgens op grond van artikel 184 Sr is aangehouden. Uit dit proces-verbaal blijkt echter niet dat Van Geemen dit heeft geverbaliseerd op basis van zijn eigen waarneming. Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen op basis van enkel een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar is dit wel vereist. Het dossier bevat daarnaast ook geen proces-verbaal van handhaver Jasper de Groot, dat hij voorafgaand aan de aanhouding deze verdachte het bevel of de vordering heeft gedaan het terrein te verlaten. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte enige handeling ter uitvoering van een wettelijk voorschrift door een handhaver of een van de ambtenaren van politie heeft belet of belemmerd. Dit maakt dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen, wegens een gebrek aan wettig bewijs.
De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2019.