ECLI:NL:RBAMS:2019:3396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
13/846001-17 en 24/001582-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het illegaal fokken en registreren van beschermde inheemse vogels met bijbehorende strafmaatregelen

Op 10 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 51-jarige man die zich schuldig heeft gemaakt aan het illegaal fokken en registreren van beschermde inheemse vogels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 10 juli 2017 verschillende overtredingen heeft gepleegd van de Flora- en Faunawet en de Wet natuurbescherming. De verdachte had 90 inheemse beschermde vogels in zijn bezit en gebruikte valse pootringen voor vogels waarvoor hij geen vergunning had aangevraagd. Tijdens de zitting op 26 april 2019 was de verdachte aanwezig en heeft hij zich verdedigd tegen de beschuldigingen. De officier van justitie, mr. M.C.A. Plantenga, heeft een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden geëist. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden moet krijgen, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen vogels verbeurd verklaard en de verdachte moet de voorwaardelijke straf van een maand gevangenisstraf ten uitvoer laten leggen, omgezet in een taakstraf van 90 uur, omdat hij zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig verklaard voor zover het betreft het gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift, en de verdachte is vrijgesproken van enkele feiten, maar is schuldig bevonden aan de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/846001-17 en 24/001582-10 (vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling)
Datum uitspraak: 10 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2019. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C.A. Plantenga en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.D. van Tellingen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
A:het in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 (opzettelijk) overtreden van artikel 13 Flora- en Faunawet door 90 inheemse beschermde vogels voorhanden te hebben en
B:het in de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 juli 2017 (opzettelijk) overtreden van art. 3.24 lid 1 Besluit natuurbescherming door 19 gefokte vogels die niet zijn genoemd in bijlagen A, B, C, D van de CITES verordening voorhanden te hebben;
Feit 2
het in de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 juli 2017 (opzettelijk) vogels als bedoeld in art. 1 Vogelrichtlijn anders dan voor verkoop onder zich te hebben, terwijl zij niet overeenkomstig de Wet natuurbescherming waren gedood/gevangen/verkregen, nu de vogels niet waren voorzien van een naadloos gesloten pootring;
Feit 3
het opzettelijk gebruik maken van valse dan wel vervalste pootringen door:
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 90 pootringen te gebruiken voor soorten waarvoor hij geen ringen had aangevraagd
en/of
op of omstreeks 10 juli 2017 pootringen te gebruiken voor soorten waarvoor geen pootringen waren aangevraagd, dan wel pootringen te gebruiken waarmee was geknoeid, terwijl de ringen aantoonden dat de vogels in Nederland in gevangenschap waren geboren en gefokt overeenkomstig wettelijke regels en/of hij deze pootringen opzettelijk heeft afgeleverd of aanwezig heeft gehad;
Feit 4
het in de periode van 1 januari 2014 tot en met 10 juli 2017 (opzettelijk) vogels verkopen/in voorraad houden/afleveren/houden ten behoeve van opvang/fokken ten behoeve van de verkoop/afleveren van nakomelingen, terwijl hij niet heeft voldaan aan het Besluit houders van dieren, want hij heeft
-in strijd met het besluit vogels gekweekt en/of
-in strijd met het besluit geen deugdelijke administratie bijgehouden;
Feit 5
A:het zich in de periode van 1 november 2016 tot en met 2 december 2016 buiten gebouwen bevinden met middelen geschikt voor doden of vangen van dieren, immers bevond hij zich in het bos met een net, geschikt om vogels te vangen;
B:het zich in de periode 1 januari 2017 tot en met 10 juli 2017 buiten gebouwen bevinden met middelen geschikt voor doden of vangen van dieren, te weten netten, geschikt voor het vangen van vogels, terwijl redelijkerwijs moest worden aangenomen dat die middelen daarvoor zouden worden gebruikt;
Feit 6
Het in de periode 1 van januari 2017 tot en met 10 juli 2017zonder redelijk doel pijn en letsel veroorzaken bij dieren.
2.2.
De volledige tekst van tenlastelegging is opgenomen in
bijlage1 die aan dit vonnis is gehecht en die geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Gedeeltelijke nietigheid van de dagvaarding
Onder 3 is aan verdachte voor zover hier van belang ten laste gelegd het gebruikmaken van valse of vervalste pootringen. In de tenlastelegging is het gebruikmaken nader geconcretiseerd door op te nemen dat
“het opzettelijk gebruik maken hierin bestond dat deze ringen aantoonden dat genoemde vogels in Nederland in gevangenschap waren geboren en gefokt overeenkomstig de wettelijke regels”.Die beschrijving is echter niet aan te merken als een beschrijving van het gebruikmaken van valse of vervalste pootringen, maar is een beschrijving van de bewijsfunctie van pootringen. Nu de tenlastelegging overigens geen concretisering van het gebruikmaken van de (valse dan wel vervalste) pootringen door verdachte behelst voldoet de dagvaarding in zoverre niet aan de eis dat er een voldoende feitelijke omschrijving van de verweten gedraging in moet zijn opgenomen.
De dagvaarding zal daarom ten aanzien van feit 3, voor zover dat betrekking heeft op het gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift nietig worden verklaard.

4.Vormverzuimen

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat op diverse punten in het vooronderzoek vormfouten zijn begaan:
  • Op het moment van het afgeven van de machtiging tot binnentreden was er geen redelijk vermoeden van schuld.
  • Met de machtiging zelf is geknoeid, wat op zichzelf al zo’n ernstig verzuim is dat daarop de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten volgen.
  • De gebruikte machtiging, een ander dan die in het dossier zit, voldoet niet aan de eisen van de wet.
  • De machtiging is in strijd met artikel 5 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) door de hulpofficier van justitie afgegeven.
  • Het verslag van het binnentreden is te laat aan verdachte toegezonden.
  • De doorzoeking heeft meer dan drie dagen na de beschikking van de rechter-commissaris plaatsgevonden. Die beschikking was toen niet meer geldig.
  • Het stelselmatig observeren van verdachte was in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Gezien de hoeveelheid en de ernst van de vormverzuimen zou een en ander moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie De vormverzuimen maken immers een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde en de grondslagen van het strafproces, waardoor doelbewust tekort is gedaan aan de belangen van verdachte bij een eerlijk proces. Mocht de rechtbank daar niet in meegaan moeten de afzonderlijke vormverzuimen tot uitsluiting van de resultaten van het betreffende onderzoek leiden. Als de rechtbank ook dat gevolg te zwaar vindt, zouden de verzuimen in elk geval aanleiding moeten zijn tot strafvermindering.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, dat voor zover in het vooronderzoek fouten zijn gemaakt, dit slechts in zeer uitzonderlijke gevallen moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het is vaste rechtspraak dat het in zo’n uitzonderlijk geval moet gaan om “een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan”. Daarvan is hier geen sprake. Het Openbaar Ministerie is dus ontvankelijk in de vervolging.
4.2.2.
Redelijk vermoeden van schuld
Uit de aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming blijkt van de verdenking dat verdachte inheemse beschermde vogels uit de natuur haalt en de vogels voorziet van een verplichte pootring. De verdenking wordt ondersteund door de aanhouding op heterdaad van verdachte op 2 december 2016, toen hij een net had uitgezet om vuurgoudhaantjes te vangen.
4.2.3.
Machtiging tot binnentreden
De verdediging heeft aangevoerd dat bij het binnentreden in de woning van verdachte een machtiging is getoond met een groot aantal doorhalingen en wijzigingen. De vrouw van verdachte heeft hiervan een foto gemaakt die als productie 1 bij de pleitnotities zit. In deze machtiging (hierna: machtiging A) staan verkeerde wetsartikelen aangekruist, wordt de machtiging gegeven aan [gemachtigde 1] , staat niet ingevuld welke goederen in beslag moeten worden genomen en is het adres handmatig aangepast. De machtiging is gedateerd op 22 oktober 2012. In het dossier (pag. 191) zit een Machtiging tot binnentreden in een woning (hierna: machtiging B), kennelijk een aangepaste versie van machtiging A, waarbij [gemachtigde 1] is doorgestreept en [gemachtigde 2] is bijgeschreven, bij het kopje “Voor de inbeslagname van” is bijgeschreven “illegale vogels/niet geringd of ander” en waarop de datum is doorgehaald en 10-7-2017 is bijgeschreven. Dezelfde verkeerde wetsartikelen zijn aangekruist.
De officier van justitie heeft op de zitting toegelicht dat niet machtiging A, maar machtiging B aan de bewoner is overhandigd en dat kennelijk [gemachtigde 2] er voor het binnentreden van de woning achter kwam dat machtiging A nog niet voldeed en dat hij die, nog buiten de woning, heeft aangepast. Dat de verkeerde wetsartikelen aangekruist staan maakt de machtiging nog niet ongeldig. Na het binnentreden, waar de officier van justitie zelf bij was, is de woning bevroren in afwachting van de rechter-commissaris. Pas toen de rechter-commissaris de doorzoeking heeft geopend zijn de verbalisanten ook daadwerkelijk gaan zoeken.
Uit het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming (pag.186) blijkt dat voor het binnentreden een eerder gebruikte machtiging is gebruikt, waarbij de hulpofficier van justitie het aangekruiste artikel 55 Sv heeft laten staan en de toepasselijke artikelen 96 en 97 Sv niet heeft aangekruist. Ook staat in dit proces-verbaal dat is binnengetreden ter afwachting van de komst van de rechter-commissaris. Het proces-verbaal geeft geen uitleg over het verschil tussen machtiging A (die niet in het dossier zit, maar kennelijk wel aan de vrouw van verdachte is getoond) en machtiging B. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat vóór het binnentreden van de woning machtiging A gewijzigd is naar machtiging B. Het heeft er gezien de foto van de vrouw van verdachte de schijn van dat de machtiging later is aangepast. Dat [gemachtigde 2] een en ander zou hebben aangepast blijkt niet uit het dossier, bovendien is [gemachtigde 2] niet degene die de machtiging heeft afgegeven en kan hij dus ook niet zomaar daarop geldige aanpassingen doen. Geen van de wijzigingen is voorzien van een paraaf of een datum, dus is, bij gebrek aan een nadere toelichting in genoemd proces-verbaal niet vast te stellen door wie en wanneer die aanpassingen zijn gedaan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat met machtiging A, die niet voldeed aan de wettelijke eisen, is binnengetreden. De rechtbank ziet hierin meerdere vormverzuimen: binnentreden zonder daartoe de juiste schriftelijke machtiging te hebben én na verstrekking van de machtiging die machtiging op belangrijke punten aanpassen zonder daar verslaglegging van te doen, waardoor de gang van zaken niet transparant is en niet kan worden getoetst. Deze verzuimen zijn niet meer te herstellen. De volgende vraag is of verdachte daaruit enig nadeel heeft gehad. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij de doorzoeking wel zag aankomen. De doorzoeking kwam daarmee niet als een verrassing. Daarbij komt ook nog dat de doorzoeking in de woning heeft plaatsgevonden in bijzijn en met toestemming van de rechter-commissaris. Een deel van de doorzoeking, zoals in de volières, vond plaats met toestemming en in aanwezigheid van de officier van justitie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van verdachte niet zodanig is geschaad dat de resultaten van het onderzoek niet mogen bijdragen aan het bewijs. De rechtbank volstaat met de constatering dat sprake is van een vormverzuim.
4.2.4.
Machtiging afgegeven door hulpofficier van justitie
De verdediging heeft zich beroepen op een schending van artikel 5 van de Awbi. Dit artikel is hier niet van toepassing. Dat artikel heeft betrekking op een machtiging tot binnentreden van meerdere woningen. Daarvan is hier geen sprake. Op grond van artikel 3 van de Awbi was de hulpofficier van justitie bevoegd tot het afgeven van de machtiging tot binnentreden.
4.2.5.
Verslag van binnentreden niet binnen 4 dagen toegezonden aan verdachte
Volgens artikel 11 van de Awbi moet uiterlijk op de vierde dag na het binnentreden aan de bewoner een afschrift van het verslag van binnentreden worden uitgereikt of toegezonden. In het proces-verbaal van binnentreden in woning (pag. 189) staat dat het verslag op 17 juli 2017 aan de bewoner is uitgereikt. Dat is zeven dagen na de datum van binnentreden en daarmee te laat. Dit is een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld, maar is van geringe ernst. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat verdachte hier enig nadeel van heeft ondervonden. De rechtbank volstaat dan ook met de constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
4.2.6.
Drie dagen termijn overschreden
Verdachte heeft aangevoerd dat er tussen de beschikking doorzoeking van de rechter-commissaris en de feitelijke doorzoeking meer dan drie dagen zijn verstreken, terwijl die beschikking maar drie dagen geldig is. Dat laatste blijkt niet ui de wet en is niet juist. Een beslissing van de rechter-commissaris op de vordering tot doorzoeking van een woning kent, anders dan de machtiging binnentreden, geen wettelijke termijn waarbinnen de doorzoeking moet zijn uitgevoerd.
4.2.7.
Observaties in strijd met proportionaliteit en subsidiariteit
De officier van justitie heeft op de zitting toegelicht dat het stelselmatig observeren van (vermeende) stropers vaak een langdurig proces is. In dit geval vond zij het ook nodig om een baken op de kano van verdachte te laten plaatsen, omdat hij in een eerder onderzoek naar voren was gekomen, waarbij vanuit de kano zou worden gestroopt. Dat het lang heeft geduurd, maakt volgens de officier van justitie nog niet dat het disproportioneel is.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 126g Sv aan de officier van justitie een ruime bevoegdheid geeft voor het stelselmatig observeren van een persoon. Het is aan de officier van justitie om hierbij een belangenafweging te maken. Niet gebleken is dat de officier van justitie deze belangenafweging op onjuiste gronden heeft gemaakt en dat zij daarbij heeft gehandeld in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er is geen sprake van een vormverzuim.
4.2.8.
Conclusie
De rechtbank oordeelt dat er met betrekking tot de machtiging tot binnentreden en het toezenden van het verslag van binnentreden fouten zijn gemaakt die niet meer te herstellen zijn. Omdat van nadeel voor verdachte niet of onvoldoende is gebleken houdt de rechtbank het bij deze constatering en verbindt daaraan geen gevolgen. De rechtbank gaat op basis van de vormverzuimen dus niet over tot bewijsuitsluiting of strafvermindering.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle tenlastegelegde feiten. Zij acht ook bewezen dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de hele tenlastelegging, omdat wat in de woning en schuur van verdachte is aangetroffen, moet worden uitgesloten van het bewijs in verband met de vormverzuimen. Als de rechtbank de verdediging hierin niet volgt, moet verdachte worden vrijgesproken van de feiten 1, 2, 3, 4, 5B, en 6. Het handelen in vogels is niet strafbaar zolang de vogels geringd zijn. Verdachte heeft geen opzet gehad op het aanwezig hebben van de niet-geringde bosfazant. Verdachte heeft ook geen opzet gehad op valsheid in geschrift ten aanzien van het gebruik van pootringen voor vogels waarvoor de pootringen niet zijn aangevraagd. Hij had deze pootringen over en heeft ze gebruikt op zelf gekweekte vogels van een andere soort met dezelfde ringmaat.
Verdachte ontkent dat hij bedrijfsmatig heeft gehandeld. Hij ziet zichzelf als een hobbyist die af en toe een vogel ruilt of verkoopt om uit de kosten te komen. Omdat hij zichzelf ziet als hobbyist heeft hij geen administratie bijgehouden.
Verdachte ontkent dat hij de aangetroffen netten buiten heeft gebruikt. Hiervoor ontbreekt ook het wettig bewijs. Ook heeft verdachte niet moedwillig letsel veroorzaakt bij de vogels. Hij heeft pootringen gebruikt die te klein waren, omdat de vogels op het moment van ringen al te groot waren.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Gedeeltelijke vrijspraak t.a.v. de vuurgoudhaantjes (feit 1)
In de vriezer van verdachte zijn twee vuurgoudhaantjes aangetroffen. De officier van justitie en de verdachte hebben op de zitting verklaard dat het fokken van vuurgoudhaantjes erg moeilijk is. De verdachte heeft betwist dat hij vuurgoudhaantjes heeft gekweekt. In die omstandigheden kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de in de vriezer van verdachte aangetroffen vuurgoudhaantjes gefokt zijn, zodat de verdachte in zoverre van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
5.3.2.
Vrijspraak van bedrijfsmatig vogels houden (feit 4)
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 10 juli 2017 twee keer op de vogelmarkt in Zwolle is gecontroleerd, dat hij op internet vogels heeft aangeboden, dat hij 22 advertenties heeft geplaatst waarin hij vogels te koop aanbiedt en dat bij hem overdrachtsbewijzen van vogels zijn aangetroffen. In genoemde periode heeft hij 2115 pootringen aangevraagd en 317 geslachtsbepalingen laten uitvoeren. Naar eigen zeggen zijn de geslachtbepalingen om de vogels te kunnen verkopen.
Het Besluit houders van dieren, waarin voorwaarden aan het bedrijfsmatig houden van dieren worden gesteld, geeft geen definitie van de term “bedrijfsmatig”. De officier van justitie heeft de rechtbank gewezen op de website van de Nederlandse voedsel en waren autoriteit waarop indicatoren staan voor bedrijfsmatig houden van dieren. Een richtlijn in aantallen, zoals bij katten en honden, is er voor vogels niet.
De rechtbank is van oordeel dat de geschetste omstandigheden niet zodanig zijn dat hieruit geconcludeerd kan worden dat verdachte bedrijfsmatig handelde. De inkomensgegevens van verdachte in het dossier geven geen aanknopingspunten voor inkomsten van enige omvang uit de vogelhandel. Verdachte heeft verklaard vogels te ruilen met andere liefhebbers en vogels te verkopen om ruimte te maken in de volières, om voer en benodigdheden te kunnen kopen en om nieuwe exemplaren aan te kunnen schaffen. De rechtbank stelt vast dat verdachte een fanatieke hobbyist is, maar dat het dossier voor bedrijfsmatigheid onvoldoende bewijs geeft.
5.3.3.
Vrijspraak van het omstreeks 10 juli 2017 buiten gebruiken van netten (feit 5B)
In de schuur van verdachte zijn diverse netten inbeslaggenomen die geschikt zijn voor het vangen van vogels en waar gebruikssporen in zijn aangetroffen. Op basis van alleen het aantreffen van de netten kan de rechtbank niet vaststellen dat het verdachte is geweest die, met die netten, in de tenlastegelegde periode, buiten gebouwen is geweest.
5.3.4.
Het oordeel over de rest van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de wettige bewijsmiddelen zoals weergegeven in bijlage 2 kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
  • het bezit van beschermde inheemse vogels,
  • het onder zich hebben van een bosfazant zonder pootring,
  • het plegen van valsheid in geschrift door gebruik te maken van pootringen bij een soort waarvoor zij niet zijn aangevraagd en het manipuleren van pootringen,
  • het zich buiten een gebouw bevinden met een net voor het vangen van vogels en
  • het toebrengen van letsel bij dieren.
5.3.5.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte genoemde gedragingen opzettelijk heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat hij al lange tijd vogels kweekt en dat hij naar eigen zeggen redelijk goed op de hoogte is van de regelgeving en dat hij wist dat voor iedere soort moest worden aangevraagd. Verder heeft verdachte te kennen gegeven te weten dat vogels zo jong mogelijk geringd moeten worden en dat er letsel kan ontstaan als het ringen te laat gebeurt. Daarbij komt dat verdachte eerder voor soortelijke feiten is veroordeeld.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage 2 bewezen dat verdachte
Feit 1A
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 te [plaats] opzettelijk 90 vogels, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, onder zich heeft gehad;
Feit 1B
op 10 juli 2017 te [plaats] opzettelijk gefokte vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, die niet waren genoemd in bijlage A, B, C of D bij de CITES-basisverordening:
- 8 Notenkraker(s) (Nucifraga caryocatactes) en
- 4 kuifmeezen (Parus cristatus) en
- 4 zanglijsters (Turdus philomelos) en
- 1 brandgans (Branta leucopsis)
onder zich heeft gehad;
Feit 2
op 10 juli 2017 te [plaats] opzettelijk een vogel van een soort als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, te weten een bosfazant (Phasianus colchicus) anders dan voor verkoop onder zich heeft gehad, terwijl deze vogel niet aantoonbaar overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet natuurbescherming was gedood of gevangen of verkregen, immers was deze vogel niet voorzien van een naadloos gesloten pootring;
Feit 3
te [plaats] opzettelijk een hoeveelheid valse pootringen, elk een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, voorhanden heeft gehad,
bestaande die valsheid hierin dat in de periode van 1 november 2014 tot en met 31 december 2016 90 pootringen werden gebruikt voor soorten waarvoor verdachte geen ringen had aangevraagd,
en
op 10 juli 2017
- ringnummers [ringnummer] en [ringnummer] werden gebruikt voor vuurgoudhaantjes terwijl voor die soort geen pootringen waren aangevraagd, en
- ringnummers [ringnummer] , [ringnummer] , [ringnummer] , [ringnummer] , [ringnummer] , [ringnummer] , [ringnummer] en [ringnummer] werden gebruikt voor notenkrakers terwijl voor die soort geen pootringen waren aangevraagd en
- ringnummers [ringnummer] , [ringnummer] , [ringnummer] en [ringnummer] werden gebruikt voor kuifmezen terwijl voor die soort geen pootringen waren aangevraagd, en
- ringnummers [ringnummer] , [ringnummer] , [ringnummer] en [ringnummer] werden gebruikt voor zanglijsters terwijl voor die soort geen pootringen waren aangevraagd, en
- ringnummer [ringnummer] werd gebruikt voor een brandgans terwijl voor die soort geen pootringen waren aangevraagd, en
op 10 juli 2017 te [plaats] opzettelijk vervalste pootringen voorhanden heeft gehad, bestaande die valsheid hierin dat pootringen met nummers [ringnummer] en [ringnummer] werden gebruikt, waarmee was geknoeid en die waren gemanipuleerd,
terwijl verdachte wist dat die pootringen bestemd waren voor gebruik als ware ze echt en onvervalst;
Feit 5A
op twee tijdstippen in de periode van 1 november 2016 tot en met 2 december 2016 te [plaats] opzettelijk zich buiten gebouwen heeft bevonden met bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen die geschikt waren voor het doden of vangen van dieren, terwijl redelijkerwijs moest worden aangenomen dat die middelen zouden worden gebruikt voor het vangen van dieren, immers bevond hij zich in het bos achter de begraafplaats aan de [locatie] met een net, geschikt en bestemd om te worden gebruikt voor het vangen van vogels;
Feit 6
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 juli 2017 te [plaats] , zonder redelijk doel bij een dier letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, immers heeft verdachte drie jonge zanglijsters met ringnummers [ringnummer] , [ringnummer] en [ringnummer] geringd waarbij de pootgewrichten beschadigd werden.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 100 dagen hechtenis. Daarnaast zou aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden moeten worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De inbeslaggenomen voorwerpen moeten worden onttrokken aan het verkeer.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank, als zij tot een bewezenverklaring en veroordeling komt, aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, maar lager dan door de officier van justitie is geëist, zal opleggen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft veel beschermde inheemse vogels onder zich gehad. Voor het houden van beschermde inheemse vogels gelden strenge (Europese) regels en die heeft hij niet juist nageleefd. Hij heeft, al dan niet gemanipuleerde, pootringen bij deze vogels aangebracht, terwijl deze pootringen niet voor deze soorten waren bestemd omdat hij voor deze soorten geen aanvraag voor pootringen had gedaan. Door vogels te ringen waarvoor geen aanvraag is ingediend heeft hij willen aantonen dat die vogels in Nederland zijn gefokt, maar de controle daarop wordt bemoeilijkt als de houder van die vogels niet kenbaar maakt welke soorten hij fokt. Drie vogels heeft verdachte te laat, met weliswaar voor die soort bedoelde ringen, geringd waardoor de pootgewrichten beschadigd zijn en hij heeft die vogels daarmee letsel toegebracht. Ten slotte heeft verdachte in een bos een vangnet opgehangen om vuurgoudhaantjes, een beschermde inheemse vogelsoort, te vangen.
Verdachte heeft gehandeld in strijd met nationale en internationale regelgeving ter bescherming van de inheemse vogelsoorten. Het vangen van beschermde inheemse vogelsoorten brengt de natuurlijke populaties grote schade toe en draagt bij aan een vermindering van de overlevingskansen van die soorten in het wild.
Verdachte is eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld, zo blijkt uit zijn strafblad van 4 maart 2019. Hij liep nog in een proeftijd van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit telt in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank vindt een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, als stok achter de deur, een passende straf. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat zij minder feiten bewezen acht en zal daarom een lagere taakstraf opleggen. Wel zal de rechtbank daarnaast dezelfde voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden weer in de fout te gaan. Nu hij voor de tweede keer voor soortgelijke feiten te worden veroordeeld geeft hij namelijk blijk van enige hardleersheid.
Beslag
Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen zoals vermeld op de beslaglijst in bijlage 3.
Omdat met behulp van de voorwerpen onder 1 tot en met 22 feit 1B en feit 2 zijn begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
Omdat de voorwerpen onder 27 en 29, opgevat als een gezamenlijkheid van voorwerpen, zijn bestemd tot het begaan van het onder 5A bewezen geachte en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Het voorwerp onder 23, te weten een briefje met kentekens van politieauto’s, is aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, kan dienen tot het begaan van een soortelijk misdrijf en is van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 28 juli 2017 ter griffie van de rechtbank Midden Nederland ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 24/001582-10. In die zaak is verdachte bij onherroepelijk geworden arrest d.d. 27 maart 2014 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Ook blijkt uit de stukken dat verdachte op de hoogte was van de voorwaardelijk veroordeling.
Verdachte wordt vandaag veroordeeld voor strafbare feiten gepleegd voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging bevelen van de voorwaardelijk opgelegde straf t. In het aanzienlijke tijdsverloop ziet de rechtbank echter aanleiding om de gevangenisstraf van een maand om te zetten in een taakstraf van 90 uur.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke bepalingen:
  • de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht,
  • de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
  • de artikelen 3.2 en 3.38 van de Wet natuurbescherming,
  • de artikelen 13 en 15 van de Flora- en faunawet (oud),
  • de artikelen 2.1, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren,
  • artikel 3.24 van het Besluit natuurbescherming,
  • artikel 11 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig voor zover het betref het gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift.
Verklaart feit 1 (gedeeltelijk), feit 4 en feit 5B niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 5A en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1A
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 13 van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
Feit 1B
Overtreden van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3.38 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
Feit 2
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3.2 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan
Feit 3
Opzettelijk een geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Feit 5A
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 15 van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
Feit 6
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.1 van de Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
twee (2) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee (2) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf. Verdachte moet
100 uuronbetaalde arbeid verrichten. Als verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, krijgt hij in plaats van de taakstraf
50 dagenhechtenis.
De tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, zal bij de uitvoering van deze straf in mindering worden gebracht naar de maatstaf van twee uur per dag.
Verklaart verbeurd:
De inbeslaggenomen vogels zoals weergegeven op de beslaglijst in bijlage 3, onder nummers 1 tot en met 22
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Een document, handgeschreven notitie achterzijde factuur (IBN: AV1.05)
Een zwart mistnet in wit plastic zakje (IBN:14.01.001)
9 stuks mistnet in zwart koffertje (IBN:14.02.001)
1. doosje met gele sticker [verdachte] (IBN:A.14.02.002)
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van:
18 zakjes div pootringen (IBN: A.01.01.001)
blauw deksel met div pootringen (IBN:A.01.01.002)
blauw vakkenkistje pootringen diverse maten (IBN:A.01.01.003)
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden van 27 maart 2014 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van één (1) maand. In plaats van de gevangenisstraf moet de veroordeelde een taakstraf verrichten van 90 uur. Als veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, krijgt hij in plaats daarvan een hechtenis van één maand (30 dagen).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven en A. Koudadi, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2019.
De jongste rechter en de tweede griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.