In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de moeder over haar ongeboren kind te beëindigen. De moeder, die een verstandelijke beperking heeft, is zwanger van een baby uit een langdurige relatie met de vader. De ouders hebben al zeven kinderen, waarvan de voogdij is overgedragen aan de William Schrikker Stichting (WSS) vanwege eerdere problemen met de opvoeding. De Raad heeft grote zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de ongeboren baby, gezien het verleden van de ouders en hun huidige situatie. De Raad verzocht om de WSS als voogd aan te stellen, omdat de ouders volgens hen niet in staat zijn om de zorg voor het kind te waarborgen.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de huidige situatie van de ouders wezenlijk verschilt van die in het verleden. De moeder verblijft in een zorginstelling waar zij intensieve begeleiding ontvangt en openstaat voor hulp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders zich positief ontwikkelen en dat er voldoende beschermende factoren zijn, zoals de betrokkenheid van de WSS en de zussen van de moeder. De rechtbank concludeert dat de Raad onvoldoende rekening heeft gehouden met deze nieuwe omstandigheden en dat er geen reden is om aan te nemen dat de moeder niet in staat is om voor haar kind te zorgen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag afgewezen.