In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser had eerder een vonnis gekregen waarin hij werd veroordeeld tot ontruiming van een stuk grond en het betalen van een dwangsom bij niet-nakoming. Eiser verzocht om opschorting van de looptijd van de dwangsom, omdat hij tijdelijk niet in staat was om aan de ontruimingsveroordeling te voldoen. Hij stelde dat hij bijna volledig had voldaan aan het vonnis, met uitzondering van een klein gedeelte van een muur, waarvan de verwijdering tijdelijk onmogelijk was door omstandigheden die na het vonnis waren ontstaan. Gedaagde voerde verweer en betwistte de tijdelijke onmogelijkheid van eiser om te voldoen aan het vonnis.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een tijdelijke gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen. De rechter stelde vast dat eiser al het mogelijke had gedaan om aan de veroordeling te voldoen en dat het onredelijk zou zijn om van hem meer inspanning te vergen. De looptijd van de dwangsom werd opgeschort tot 14 mei 2019, zodat eiser de tijd kreeg om het resterende deel van de veroordeling te voldoen zonder direct dwangsommen te verbeuren. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, en de overige gevraagde voorzieningen werden geweigerd.