ECLI:NL:RBAMS:2019:3338

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
13/669043-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens diefstal en oplichting door middel van babbeltruc met onvoldoende bewijs

Op 24 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en oplichting door middel van een babbeltruc. De zaak kwam voort uit een aangifte van de 81-jarige [slachtoffer], die op 1 maart 2018 melding maakte van de diefstal van een bankpas en geldbedragen. De verdachte werd beschuldigd van het wegnemen van een bankpas en een geldbedrag van 60 euro, evenals een totaalbedrag van 1250 euro uit geldautomaten, waarbij gebruik was gemaakt van een valse sleutel.

Tijdens de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en de verdediging door de raadsvrouw, mr. K.R. Koopman. De rechtbank heeft de herkenningen van de verdachte door verbalisanten als enige bewijsmateriaal beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de herkenningen onvoldoende betrouwbaar waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank wees op de noodzaak van behoedzaamheid bij het toekennen van bewijskracht aan herkenningen, vooral wanneer deze de enige bewijsmiddelen zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de herkenningen niet voldoende overtuigingskracht hadden en sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer, onder leiding van voorzitter mr. G.M. van Dijk, en de rechters mrs. S. van Eunen en J.W.P. van Heusden, met mr. M.R. Baart als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/669043-18 (Promis)
Datum uitspraak: 24 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. K.R. Koopman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 1 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een woning) een bankpas en/of 60 euro, in elk geval een geldbedrag, in elk geval enig goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 1 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een geld/pinautomaat) heeft weggenomen een geldbedrag (van in totaal 1250,- euro), geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] en/of ABN AMRO en/of ING Bank, in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte en/of haar mededader(s), waarbij zij, verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot die geld/pinautomaat heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas en/of pincode, (tot het gebruik waarvan zij verdachte en/of haar mededaders niet gerechtigd was/waren).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak
De rechtbank acht, met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 1 maart 2018 heeft mevrouw [slachtoffer] (destijds 81 jaar oud), aangifte gedaan van oplichting en diefstal van geldbedragen door middel van een zogenoemde ‘babbeltruc’. Door het opsporingsteam zijn camerabeelden uitgekeken die zijn opgenomen in de portiek van de flat aan het [adres slachtoffer] (de woning van [slachtoffer] ) en beelden van pintransacties met de pinpas van [slachtoffer] bij de ABN AMRO bank en ING bank. Door verbalisant [verbalisant 1] is geconcludeerd dat de vrouw die op deze drie camerabeelden te zien is, een en dezelfde vrouw is. Verbalisant [verbalisant 2] heeft, na het zien van de bewegende beelden, de vrouw herkend als zijnde verdachte. [verbalisant 2] heeft beschreven dat hij verdachte ambtshalve kent en dat hij haar op de beelden heeft herkend aan haar blanke gelaat met opvallend getekende wenkbrauwen en de wijze van opmaken rondom de ogen en mond. [verbalisant 1] heeft de stills (van de beelden in de flat) vergeleken met de politiefoto van verdachte en heeft daarbij opgemerkt dat de gezichtskenmerken (wenkbrauwen, neus en lippen) van de stills sterk overeenkomen met de gezichtskenmerken van verdachte op haar politiefoto. Verdachte heeft het ten laste gelegde steeds ontkend.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het toekennen van bewijskracht aan herkenningen. Dit geldt te meer als deze herkenningen - zoals in deze zaak - de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het ten laste gelegde kunnen aantonen. Zonder de oprechtheid van de verbalisanten in twijfel te trekken, die hebben verklaard op beelden/foto’s verdachte te herkennen, komt het er bij de beoordeling van het bewijs op aan dat kan worden getoetst of deze herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Het dossier bevat naast de aangifte van [slachtoffer] enkel de herkenningen van verdachte door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Voor wat betreft de herkenning door [verbalisant 2] is de rechtbank van oordeel dat het niet duidelijk is waaraan hij verdachte op de camerabeelden heeft herkend. Hij heeft bijvoorbeeld niets beschreven over specifieke of onderscheidende kenmerken van verdachte. Verder overweegt de rechtbank dat aan de bevindingen met betrekking tot de herkenning van verdachte door [verbalisant 1] ook onvoldoende overtuigingskracht toekomt, nu hij verdachte enkel op basis van haar politiefoto heeft herkend. Daar komt bij dat [verbalisant 1] , een dag voordat hij het proces-verbaal van herkenning opmaakte, verdachte heeft verhoord en dus in levende lijve heeft gezien en daarover niets heeft opgemerkt in het proces-verbaal van herkenning.
Nu aan de herkenningen - bij gebreke van ondersteuning in het overige bewijsmateriaal - naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende overtuigingskracht toekomt, kan niet met een voldoende mate van zekerheid geconcludeerd worden dat het verdachte is die op de beelden is te zien en bij de ten laste gelegde feiten betrokken is geweest. Verdachte zal daarom van de feiten 1 en 2 worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde onder 1 en 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en J.W.P. van Heusden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2019.