ECLI:NL:RBAMS:2019:3328

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
13-751097-19 19-1271
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel (EAB) door de Rechtbank Amsterdam

Op 2 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Saarbrücken in Duitsland. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie op 22 februari 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije in 1980, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 18 april 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd het EAB besproken. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat het EAB niet voldeed aan de eisen van artikel 7, eerste lid onder b van de Overleveringswet, omdat de opgelegde straf van tien jaren, waarvan nog zeven maanden restte, niet zou voldoen aan de vereisten voor overlevering. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank besloot daarom de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Duitsland kan ondergaan. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter, en mrs. E.M.M. Gabel en M.T.C. de Vries, rechters, in aanwezigheid van griffier L.C. Werkman.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751097-19
RK nummer: 19/1271
EAB nr. 2
Datum uitspraak: 2 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2019 door de Staatsanwaltschaft Saarbrücken (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeeïste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Bulgarije, op [geboortedatum] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in het [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, en door een tolk in het Bulgaars.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
a. a) een arrestatiebevel, uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Saarbrücken en gedateerd
7 december 2018, zaaksnummer 48 VRS 04 Js 1984/13
en van
b) een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, gewezen door het Amtsgericht Homburg en gedateerd 3 april 2014, zaaksnummer 5 Ds 04 Js 1984/13 (52/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij bovengenoemd vonnis aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van tien jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog zeven maanden ‘less 105 days’ (
de rechtbank begrijpt: met aftrek van 105 dagen voorarrest).
De rechtbank stelt vast dat in het EAB wordt vermeld dat de opgeëiste persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.
De raadsman heeft bepleit de overlevering te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat uit het EAB niet blijkt dat de uit te zitten straf deel uitmaakt van een opgelegde straf van vier maanden of meer. Zeven maanden minus 105 dagen voorarrest maakt dat de uit te zitten straf minder dan vier maanden is. Voor executie van een dergelijke strafduur is overlevering niet toegestaan.
De rechtbank begrijpt het verweer aldus dat de raadsman heeft betoogd dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 7, eerste lid onder b OLW.
Het verweer kan niet slagen omdat het feitelijke grondslag mist.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon veroordeeld is tot een vrijheidsstraf voor de duur van tien jaren. Van deze straf moet nog een deel worden uitgezeten. De weigeringsgrond van artikel 7, eerste lid onder b OLW is niet aan de orde, nu niet de duur van het nog te executeren deel van de vrijheidsstraf doorslaggevend is maar de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Het vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 16, te weten:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeeïste persoon]aan de Staatsanwaltschaft Saarbrücken (Duitsland) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, Duitsland, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.