ECLI:NL:RBAMS:2019:3325

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
13-751077-19 19-596
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 2 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, die betrekking had op een EAB uitgevaardigd door het Circuit Court in Wrocław op 19 september 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Polen, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar voor het deelnemen aan de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot de veroordeling, maar dat hij wel op de hoogte was van de procedure. De rechtbank verwierp het beroep op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, omdat het nieuwe EAB als een aanvulling op het eerdere EAB werd beschouwd. Ook het beroep op artikel 6, tweede lid OLW werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de opgeëiste persoon rechtmatig en ononderbroken in Nederland had verbleven. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Polen kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751077-19
RK nummer: 19/596
Datum uitspraak: 2 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 september 2018 door
the Circuit Court in Wrocław, 3rd Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Polen, op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de Basisadministratie Personen op het adres
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
the binding sentence of the Circuit Courtin Wrocław van 24 juli 2017, met referentienummer III K 107/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij het hiervoor genoemde vonnis aan de opgelegde persoon opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, twee maanden en één dag.
Dit vonnis betreft één feit zoals als volgt omschreven in onderdeel E van het EAB:
On 24th July 2016 in Wrocław, acting jointly and in concert with other persons, with premeditated intent and for a property-related gain, in violation of articles 33-35 and 37 and 40 of the Drug Abuse Prevention Act, he took part in the trafficking of a significant volume of a psychotropic substance in the form of not less than 1805.5 grams of amphetamine by acquiring said substance from an unidentified person.
3.1.
Is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW aan de orde?
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Het EAB vermeldt onder D het volgende:
‘No, the person in question did not personally attend the trial which led to rendering the judgment’en
‘the person in question was not summoned in person, but otherwise did receive official notice about the time and place of the trial which led to rendering the judgment in a manner clearly demonstrating that he knew about the trial and was notified that the judgment might be rendered if he failed to appear there’.
Onder F staat vermeld
: (…) the convict failed to attend the court trial which lead (sic) to rendering the judgment. However, he was represented by an attorney appointed to him’(…)
De opgeëiste persoon heeft bij zijn voorgeleiding op 24 januari 2019 voor de officier van justitie echter het volgende verklaard, zo blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van verhoor:
‘Ik ben bij de zitting aanwezig geweest. Ik heb in 2017 op zitting de zaak met een rechter besproken. Ik heb de feiten bekend. Na enige tijd werd ik vrijgelaten nadat ik een borg betaald had. Ik had toen 10 maanden vastgezeten, dat was vanaf de dag van mijn arrestatie op 24 juli 2016 op heterdaad. Ik heb de rechter ook de straf horen uitspreken, dat was twee jaar gevangenisstraf. Ik heb daartegen geen hoger beroep ingesteld’.
Het verschil tussen de mededeling in het EAB en de verklaring van de opgeëiste persoon is voor het IRC aanleiding geweest nadere inlichtingen in te winnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Bij brief van 18 februari 2019 heeft the
Judge of the District Court in Wrocławhet volgende geantwoord:
The District Court in Wrocław III Penal Department (…) inform[s] that after re-examining of the case files III K 107/17, it was established that [opgeëiste persoon] participated in the hearing and made clarifications. However, the condemned was not present at the delivery of the judgment. There were made relevant modifications in the European Arrest Warrant, the case file III Kop 190/18.
Bij deze brief zit een nieuw exemplaar van het EAB gesloten, kenmerk III Kop 190/18, waarin onder verwijzing naar het vonnis met zaaknummer III K 107/17 onder D het volgende staat vermeld:
Yes, this person has appeared in person at the hearing which led to rendering this decision.
En onder F
: (…) The condemned participated in the court hearing that led to handing down the said verdict. He was not present at the sentencing hearing. The judgment has not been appealed’
De rechtbank stelt vast dat dit nieuwe exemplaar door dezelfde magistraat verbonden aan
the District Court in Wrocławis uitgevaardigd en hetzelfde kenmerk draagt als het eerdere, op
19 september 2018 uitgevaardigde, EAB. Onder K 4 staat vermeld:
‘Date… September 19, 2018 (On February 18, 2019, parts “D” and “F” regarding the appearance of the condemned at the hearing were modified)’
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon beweerd dat de verklaring zoals opgenomen in het proces-verbaal van verhoor tegenover de officier van justitie niet juist is weergegeven. De daar aanwezige tolk zou hetgeen de opgeëiste persoon heeft verklaard, niet correct hebben vertaald. De opgeëiste persoon zou bedoeld hebben te zeggen dat hij aanwezig is geweest op de zitting waarbij gesproken is over de voorlopige hechtenis en waar hij na tien maanden detentie in vrijheid is gesteld tegen betaling van een borg van € 3.500,-. Bij de zitting waar de zaak inhoudelijk is behandeld en de straf is opgelegd is hij niet aanwezig geweest, zo luidt nu zijn standpunt.
De rechtbank gaat voorbij aan deze ter zitting afgelegde verklaring van de opgeëiste persoon. De verklaring die de opgeëiste persoon bij de officier van justitie heeft afgelegd is gedetailleerd. Zijn raadsman was bij het verhoor aanwezig. De opgeëiste persoon heeft deze verklaring na voorlezing als juist erkend en van zijn handtekening voorzien. Niets duidt er op dat op enig moment tijdens het verhoor een misverstand is gerezen of dat de aanwezige tolk enig verwijt kan worden gemaakt.
De enkele bewering van de opgeëiste persoon ter zitting dat de verklaring niet juist is opgenomen – een bewering die op geen enkele wijze nader is onderbouwd en in tegenspraak is met hetgeen de rechter, verbonden aan
the District Court in Wrocław, in zijn brief van
18 februari 2019 én in het aanvullend EAB vermeldt – kan het vertrouwen dat de rechtbank in beginsel stelt in mededelingen van de uitvaardigende justitiële autoriteit niet aantasten.
3.2
Beroep op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW in het licht van het ‘nieuwe’ EAB.
De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. Hij heeft zich daarbij beroepen op de gegevens in het
eersteEAB waarin staat dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces dat tot de veroordeling heeft geleid en geen oproep heeft gekregen. Niet duidelijk is hoe hij op de hoogte zou zijn gebracht van de zittingsdatum. De opgeëiste persoon zou niets van de procedure hebben geweten, het vonnis zou niet aan hem zijn betekend en niet duidelijk is of er nog beroep of verzet tegen het vonnis mogelijk is. Hetgeen vermeld staat in het A-Formulier onder punt 244 is bewust misleidend. De raadsman heeft zich afgevraagd welk EAB door de rechtbank in behandeling moet worden genomen, omdat de inhoud van het eerste EAB in strijd is met de inhoud van het tweede EAB. De rechtbank kan volgens de raadsman niet
‘naar believen kiezen’.
Het verweer slaagt niet. Vooropgesteld is dat de rechtbank het ‘nieuwe’ EAB niet als een zelfstandig EAB beschouwt maar als een aanvulling op het eerder uitgevaardigde EAB. Dit volgt temeer uit de begeleidende brief van 18 februari 2019 waarin de aanvulling wordt omschreven als een
‘modification in the European Arrest Warrant, the case file III Kop 190/18.’Zij is op grond van alle gegevens die haar nu ter beschikking staan van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde is. Van een bewuste misleiding door middel van het A-Formulier is niet gebleken.
Wellicht ten overvloede moet de rechtbank het volgende van het hart. De stelling dat de opgeëiste persoon niets van de procedure zou hebben geweten is des te onwaarschijnlijker omdat hij zelf tegenover de officier van justitie heeft verklaard dat hij na enige tijd na betaling van een borg is vrijgelaten en dat hij toen tien maanden had vastgezeten
‘dat was vanaf de dag van mijn arrestatie op 24 juli 2016 op heterdaad’.

4.De weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid OLW.

De raadsman heeft een beroep gedaan op deze weigeringsgrond en betoogd dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander. Daartoe is niet meer aangevoerd dan dat de opgeëiste persoon meer dan vijf jaar in Nederland heeft gewoond en geworteld is in de Nederlandse samenleving.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer al strandt op het feit dat op geen enkele wijze is onderbouwd dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar rechtmatig en ononderbroken verblijf heeft gehad in Nederland. Daar komt bij dat hij volgens zijn eigen verklaring vanaf 2012 tot 21 september 2017 in Polen heeft gewoond. Het duurzaam verblijfsrecht, voor zover dat al was opgebouwd, is daarmee onderbroken.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon vanaf het toetsingsmoment, namelijk vijf jaar teruggerekend vanaf de datum van de uitspraak van deze rechtbank in de onderhavige overleveringszaak, niet vijf jaar ononderbroken in Nederland heeft verbleven. Hij kan dan ook geen recht doen gelden op de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid OLW nu hij niet voldoet aan de in artikel 6, vijfde lid OLW gestelde eisen om te worden gelijkgesteld met een Nederlander.
Het verweer slaagt niet.

5.Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan door
the Circuit Court in Wrocław, 3rd Criminal Division(Polen), ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, Polen, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.