ECLI:NL:RBAMS:2019:3324

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
13-751318-18 18-7784
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 mei 2019 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een straf die oorspronkelijk voorwaardelijk was opgelegd, maar later onvoorwaardelijk is gemaakt. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure rondom de overlevering behandeld in verschillende zittingen, waaronder op 15 januari en 18 april 2019. Tijdens deze zittingen zijn de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks dat de opgeëiste persoon geen beroep kan doen op gelijkstelling aan een Nederlander. De beslissing is genomen in het kader van de internationale rechtsbijstand en de noodzaak om de opgeëiste persoon te overleveren aan de Poolse autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751318-18
RK nummer: 18/7784
Datum uitspraak: 2 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 november 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 december 2017 door
the Regional Court in Gdańsk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1990,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen maar verblijvend op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 15 januari 2019De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. V.C. Andeweg, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in verband met de door de opgeëiste persoon gestarte procedure in Polen om de straf omgezet te krijgen in een voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft de voorwaarden waaronder de overleveringsdetentie is geschorst gewijzigd, zoals neergelegd in de daarop betrekking hebbende beslissing.
Zitting 18 april 2019De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, op 18 april 2019 het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van 15 januari 2019 bevond. Gehoord zijn de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw.
De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij ook die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon opnieuw onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 14 oktober 2014 van
the District Court Gdańsk-Northin Gdańsk, met kenmerk: II K 168/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij voornoemd vonnis opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog een straf van 11 maanden en 21 dagen.
Op 10 januari 2019 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld, dat deze straf aanvankelijk voorwaardelijk is opgelegd, maar dat bij beslissing van 20 december 2016 de straf is omgezet in een onvoorwaardelijke straf.
Het antwoord van de Poolse autoriteiten over de procedure in PolenDe raadsvrouw heeft ter zitting een beslissing (‘decision’) overgelegd in de Poolse taal, met Engelse vertaling, afkomstig van het Kantongerecht te Gdańsk en gedateerd 1 april 2019, die zij kort voor de zitting van de opgeëiste persoon heeft ontvangen. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij deze brief heeft gekregen via zijn Poolse raadsman en dat het een reactie is op de door deze advocaat ingezette procedure. Noch de rechtbank noch de officier van justitie beschikte tot dat moment over deze ‘decision’.
De beslissing luidt:
‘decides: apply to the appropriate authority in the Netherlands Ministerie van Veiligheid en Justitie – Dienst Justitiële Inrichtingen Afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) for consideration of the possibility of the giving of consent for taking over for execution the remaining sentence to be served (…)’
De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsvrouw, vast dat deze beslissing geen uitsluitsel biedt over de door de Poolse raadsman op verzoek van de opgeëiste persoon bij de rechtbank in Polen geïnitieerde procedure om de gelaste tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf terug te draaien naar de oorspronkelijk voorwaardelijk opgelegde straf, waarmee de intrekking van het EAB zou worden bewerkstelligd.
Een overname van de straf door de Nederlandse autoriteiten, zoals gesuggereerd in de ‘decision’, is nooit eerder als optie aangevoerd en het is ook niet aan de rechtbank om hierover te beslissen. Voor een dergelijke procedure staat een andere weg open, die voorlopig nauwelijks kansrijk lijkt gelet op het gegeven dat de opgeëiste persoon geen beroep kan doen op gelijkstelling aan een Nederlander conform artikel 6, tweede lid OLW omdat hij niet voldoet aan de in artikel 6, vijfde lid OLW genoemde vereisten.
Van een intrekking van het EAB is geen sprake.
Een verzoek om aanhouding om nogmaals de mogelijkheid te onderzoeken of de straf weer een voorwaardelijke straf kan worden, is door de rechtbank afgewezen.
Het vonnis betreft het feit zoals dat als volgt is omschreven in onderdeel E van het EAB:
On 16 March 2012, in Gdańsk, when filing an application for a Citibank credit card, he submitted a false written statement of holding a job with the firm called [naam firma], the type of employment, and the monthly earnings of 8000 zlotys generated thereunder, where the fact was of vital significance for obtaining the above indicated financial support.
3.1
Is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW aan de orde?
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
In het EAB staat onder D het volgende vermeld:
No, the requested did not appear in person at the trial during which the judgement was pronounced.
The person was summoned in person on 14 October 2014, hence was notified of the place and date set for the trial which resulted in pronouncement of the judgement, and was cautioned that the court might issue the judgement even if he/she did not appear at the trial.
Bij brief van 10 januari 2019 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit onder meer het volgende meegedeeld:
the requested person, [opgeëiste persoon], did not appear in person at the trial
closed with the pronouncement of the judgment, however he had been notified of the trial
in person and had consented to its holding in his absence.
Op 11 januari 2019 heeft het IRC de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd:
- Could you please inform me how exactly [opgeëiste persoon] has been summoned? Did he for example sign an acknowledgement of receipt?
- Could you inform me if it can be established that [naam]de rechtbank begrijpt:
[opgeëiste persoon])
was actually aware of the judgment? Has he been personally served with the decision?
Op 14 januari 2019 is het volgende antwoord ontvangen van de
Judge of the Regional Court in Gdańsk:
In reply to your letter I would like to inform you as follows:
- Yes, [opgeëiste persoon] signed an acknowledgment of receipt.
- No, he hasn’t.
De rechtbank stelt op basis van de verstrekte gegevens vast dat er vanuit moet worden gegaan dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt (artikel 12, aanhef, onder a OLW).
Er is geen procedure in hoger beroep geweest.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW staat dan ook niet in de weg aan overlevering.

4.Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd. De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
oplichting.

5.Standpunt raadsvrouw

De raadsvrouw heeft verklaard geen weigeringsgronden voor de overlevering te zien.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gdańsk(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, Polen, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.