ECLI:NL:RBAMS:2019:3322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
13-751197-19 19-1736
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Zweden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2019 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Zweedse autoriteiten op 26 februari 2019. De opgeëiste persoon, een Nigeriaanse burger zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is verdacht van drie strafbare feiten volgens Zweeds recht, waaronder illegale handel in verdovende middelen en witwassen van opbrengsten van misdrijven.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn onschuldverweer gehoord. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten, maar heeft zijn onschuld niet kunnen aantonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De officier van justitie heeft argumenten aangevoerd om af te zien van de weigeringsgrond, waarbij werd benadrukt dat de strafbare feiten in Zweden zijn gepleegd en dat de rechtsorde daar is geschonden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering aan de Zweedse autoriteiten moet worden toegestaan, gezien de omstandigheden van de zaak en de argumenten van de officier van justitie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751197-19
RK nummer: 19/1736
Datum uitspraak: 18 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 februari 2019 door
the Swedish Prosecution Authority, Unit against Organized Crime, te Stockholm, Zweden en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
alias
[alias opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats 1], danwel te [geboorteplaats 2], Nigeria
op [geboortedatum 1], danwel op [geboortedatum 2] 1972,
Burger van Nigeria
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [plaats detentie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 april 2019.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Burmeister, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij is
[alias opgeëiste persoon], geboren op [geboortedatum 2] 1971 te [geboorteplaats 1], Nigeriaen dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, uitgevaardigd door the District Court of Gothenburg op 26 februari 2019, zaaknummer: B 13393-18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar Zweeds recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5 en 9, te weten:
5: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen9: witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Zweeds recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft gesteld dat de verdenking berust op een groot misverstand. Hij heeft echter zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Zweedse autoriteiten plaats te vinden. Zij heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Het onderzoek is in Zweden aangevangen, de verdovende middelen waren voor de Zweedse markt bestemd en zijn in Zweden ingevoerd, de rechtsorde is in Zweden geschonden.
De Zweedse autoriteiten hebben kenbaar gemaakt de vervolging in te willen stellen met het uitvaardigen van het EAB. Medeverdachten worden vervolgd in Zweden en eventuele bewijsmiddelen zijn in Zweden.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]alias
[alias opgeëiste persoon]aan
the Swedish Prosecution Authority, Unit against Organized Crime, te Stockholm (Zweden), ten behoeve van het in Zweden tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. Ch. A. van Dijk, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.