ECLI:NL:RBAMS:2019:3283

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
13/684191-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdige verdachte veroordeeld voor afpersing met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2019, waarbij de officier van justitie, mr. A.C. Bennis, de vordering heeft ingediend. De verdachte is beschuldigd van afpersing en belediging van een ambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op 2 mei 2018 in Amsterdam, samen met anderen, met geweld en bedreiging heeft geprobeerd om een geldbedrag van circa 1100 euro af te persen van een medewerker van de Lidl. De verdachte en zijn mededaders hebben daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een taser getoond. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de belediging van een ambtenaar, omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding bij een instelling en een avondklok. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van 750 euro toegewezen aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door de overval. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte, die als first offender wordt aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/684191-18
Datum uitspraak: 7 mei 2019
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] , thans gedetineerd in de [detentieplaats]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Bennis en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [medewerker Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en door [medewerker Leger des Heils] , namens het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: LdH) naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 2 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van circa 1100 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan de Lidl (vestiging
[adres] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s),
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- een taser heeft/hebben getoond en/of voorgehouden aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of (vervolgens) die taser heeft/hebben laten afgaan en/of
- ( vervolgens) aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden
heeft/hebben toegevoegd: "Doe je kassa open en geef mij het geld",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
(Gevoegde zaak 684.301-18)
hij op of omstreeks 18 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] (werkzaam als hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Hou je kankerbek, kankerhond", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank heeft vastgesteld dat zich in het dossier naast de aangifte van verbalisant [slachtoffer 3] , ook een proces-verbaal van bevindingen van deze verbalisant bevindt waarin de in de tenlastelegging vermelde beledigende woorden zijn vermeld. In beginsel is de aangifte in combinatie met het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 3] voldoende om als bewijs te dienen. Nu het in dit geval echter om een verdenking gaat die gericht is tegen de persoon van de verbalisant zelf acht de rechtbank het van belang dat de aangifte wordt ondersteund door aanvullend bewijs, maar dat ontbreekt. Collega [verbalisant] heeft, zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 18 juli 2018 (pagina 15 van het dossier), immers wel gehoord dat verdachte verbaal agressief was richting [slachtoffer 3] , echter de door hem in dit proces-verbaal genoemde bewoordingen ondersteunen niet de beledigingen zoals genoemd in de aangifte. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
3.2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 2 mei 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld. [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van circa 1100 euro, toebehorende aan de Lidl, vestiging [adres] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders,
-een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben getoond en voorgehouden en gericht naar voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
-een taser hebben getoond en voorgehouden aan voornoemde [slachtoffer 1] en
-vervolgens aan voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden hebben toegevoegd: “Doe de kassa open en geef mij het geld”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van het feit

HetDe bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Nu het sinds de aanhouding van verdachte niet goed gaat met hem, is de geadviseerde hulp heel belangrijk. De officier van justitie wil verdachte namelijk niet terugzien. Als bijzondere voorwaarden dienen dan ook te worden opgelegd dat verdachte wordt verplicht zijn medewerking te verlenen aan het traject van begeleid wonen bij [naam instelling] , naar school en/of stage gaat volgens het rooster, dat verdachte voorlopig een avondklok wordt opgelegd van 19.00 uur tot 7.00 uur, en dat verdachte wordt verplicht zijn medewerking te verlenen aan een behandeling voor zijn agressie en zijn middelengebruik. De bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 750,- en dient voor het overige deel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat volgens de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd (LOVS-richtlijnen) een straf van vier maanden jeugddetentie zou moeten worden opgelegd. De raadsman ziet niet in waarom hiervan zou moet worden afgeweken.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de LOVS-richtlijnen, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door first offenders
.
Bij de eerste keer recidive wordt een verhoging toegepast van maximaal 50% of een andere strafmodaliteit toegepast. Bij verdere recidive kan een verhoging worden toegepast van meer dan 50% of een andere strafmodaliteit.
Het betreft in de onderhavige zaak een afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. Als uitgangspunt voor strafoplegging voor een dergelijk feit geldt als oriëntatiepunt dat – bij een first offender – onvoorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd vanaf 4 maanden, waarbij strafverzwarende omstandigheden de strafmaat naar boven kunnen wijzigen. Iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel voor 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie. In het onderhavige geval gelden als strafverzwarende omstandigheden het georganiseerde karakter van de dadergroep en dat het personeel van de winkel bij de overval met wapens is bedreigd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan laten meewegen dat verdachte, samen met zijn mededaders, de slachtoffers hebben bedreigd met een (nep) vuurwapen en twee tasers en een winkelmedewerker zo hebben gedwongen het kassageld af te geven. Uit deze handelwijze blijkt dat verdachte enkel heeft gehandeld uit eigen belang en geen oog heeft gehad voor de angst en de gevoelens van onveiligheid die hij bij de slachtoffers en de overige mensen die in de winkel aanwezig waren, heeft veroorzaakt. Oog in oog staan met iemand die een (nep)vuurwapen in zijn hand heeft is – zoals slachtoffer [slachtoffer 1] ook in zijn eigen woorden heeft opgeschreven – een traumatische ervaring
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 21 maart 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
LdH heeft ter zitting naar voren gebracht dat het afgelopen jaar vrij turbulent is verlopen. Er zijn behoorlijk wat incidenten geweest waardoor de plek van verdachte bij [naam instelling] op de tocht is komen te staan. [naam instelling] heeft toegezegd bereid te zijn verdachte een allerlaatste kans te willen geven, wat betekent dat verdachte zich echt meer open moet stellen voor de hulpverlening, moet laten zien dat hij in gesprek wil gaan en zich moet houden aan de regels. Ook vindt LdH het voor verdachte van belang dat hij een behandeling gaat volgen, gericht op het stoppen met blowen. Er dient onderzocht te worden wat de Waag daarvoor kan aanbieden.
De Raad acht een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden, en een onvoorwaardelijke werkstraf een passende strafoplegging. De bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. Verdachte heeft een strak kader nodig. Er dient dus naast de schoolgang ook gekeken te worden naar een vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaantje. De avondklok kan daar in overleg met LdH op aangepast worden.
De rechtbank beoogt met de straf die zal worden opgelegd verdachte ervan te doordringen dat hij zich aan een bijzonder ernstig strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en hem ervan te weerhouden dit weer te doen. De rechtbank zal verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen van na te noemen duur, waarbij verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaar aan een aantal bijzondere voorwaarden zal moeten houden. Met dit strakke kader hoopt de rechtbank een en ander in goede banen te kunnen leiden voor verdachte. Nu is gebleken dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte vlak voor de inhoudelijke behandeling van onderhavige zaak voor de derde keer is opgeheven - in dit geval omdat opnieuw een verdenking jegens verdachte is gerezen ter zake het plegen van een strafbaar feit met geweld - is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een geweldsmisdrijf zal plegen. De rechtbank acht, mede gelet op de adviezen van de deskundigen over de persoon van verdachte, de dadelijke uitvoerbaarheid dan ook in het belang van verdachte. De duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie is gelijk aan de tot nu toe in voorarrest doorgebrachte tijd, zodat verdachte niet langer vast hoeft te zitten.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 3.000,- (drieduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman heeft primair in verband met de bepleite vrijspraak verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, en subsidiair af te wijzen omdat de vordering niet is onderbouwd met stukken.
De rechtbank acht – samen met de officier van justitie en de raadsman – de vordering in beginsel onvoldoende onderbouwd ten aanzien van het gehele gevorderde bedrag. Echter, de rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij door de overval immateriële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) en zal de vordering hoofdelijk tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder feit 2. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
49 (negenenveertig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaar onder de
algemene voorwaardedat veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
  • wordt verplicht zijn medewerking te verlenen aan het traject van begeleid wonen bij [naam instelling] ;
  • naar school en/of stage gaat volgens het lesrooster;
  • samen met de hulpverlening op zoek gaat naar een vrijetijdsbesteding, in de vorm van een bijbaantje of anderszins;
  • een avondklok wordt opgelegd van 19.00 uur tot 7.00 uur voor de duur van drie maanden;
  • wordt verplicht zijn medewerking te verlenen aan een behandeling voor zijn agressie en zijn middelengebruik.
Van
rechtswegegelden tevens de
voorwaardendat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.C. van Dam van Isselt, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2019.