In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, waarin haar werd meegedeeld dat zij geen vergoeding verschuldigd was naar aanleiding van haar melding van een te late beslissing. Het primaire besluit van het Uwv was genomen op 19 juni 2018, en het bestreden besluit op 26 juli 2018, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard.
Eiseres had zich op 29 juni 2015 arbeidsongeschikt gemeld en ontving een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Na een wijziging in haar situatie had zij een verzoek ingediend voor verhoging van haar uitkering, wat door het Uwv werd afgewezen. Eiseres diende vervolgens een formulier in als ingebrekestelling, maar het Uwv had al vóór deze ingebrekestelling een beslissing genomen op haar verzoek. De rechtbank oordeelde dat het Uwv tijdig had gehandeld door de beslissing op 19 juni 2018 aan eiseres te sturen, en dat de bijlagen niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van haar bezwaar.
De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op een dwangsom, omdat het Uwv de beslissing op tijd had bekendgemaakt. De gevolgen van het besluit waren ook zonder de medische toelichting duidelijk voor eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.