ECLI:NL:RBAMS:2019:3204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
C/13/661145 / HA RK 19/34
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, door verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Jansen. Het verzoek tot wraking werd ingediend tijdens een zitting op 28 januari 2019, waarin verzoekster een kort geding had aangespannen tegen haar ex-partner in het kader van een echtscheiding. Verzoekster stelde dat de rechter tijdens de zitting opmerkingen had gemaakt die haar de indruk gaven dat de rechter niet onpartijdig was en haar zaak niet serieus nam. De rechtbank oordeelde dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een proces-verbaal een verkorte en zakelijke weergave dient te zijn van hetgeen ter zitting is voorgevallen en dat de rechter de vrijheid heeft om de zitting te leiden en schikkingspogingen te doen. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet zou worden op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 28 januari 2019 mondeling ter zitting gedane en onder rekestnummer C/13/661145 / HA RK 19/34 ingeschreven verzoek van:
[verzoeksters],
verzoekster,
gemachtigde mr. M. Jansen, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
 het proces-verbaal van de zitting van 28 januari 2019 mede inhoudende het verzoek tot wraking;
 de schriftelijke zienswijze van de rechter van 30 januari 2019;
 een nadere toelichting op het verzoek van mr. Jansen ingekomen op 14 maart 2019 met als bijlagen de dagvaarding van 14 januari 2019, waarbij verzoekster [ ] (hierna de man) heeft gedagvaard in kort geding en 14 producties;
 een e-mail van 18 maart 2019 van mr. T. van Vugt, advocaat van de man;
 een e-mail van 19 maart 2019 van mr. Jansen met een reactie daarop.
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 maart 2019. Gehoord zijn verzoekster, bijgestaan door mr. Jansen, en de rechter. Als toehoorder was aanwezig mr. T. van Vugt, vergezeld door zijn cliënt (de man) en diens partner.
De rechter heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting van mr. Jansen. Na re- en dupliek is de behandeling ter zitting gesloten. De uitspraak is bepaald op 27 maart 2019.

2.De feiten

Partijen in de hoofdzaak zijn verwikkeld in een echtscheiding waarin verschillende procedures zijn gevoerd. In het onderhavige kort geding vordert verzoekster samengevat om de man op straffe van een dwangsom te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de verkoop en levering van een woning en te bepalen dat indien de man daaraan geen medewerking zou verlenen, het vonnis in de plaats zou treden van de notariële akte van koop en levering voor zover het verlenen van toestemming door de man betreft.
Verzoekster heeft de man gedagvaard op 14 januari 2019. Op 28 januari 2019 heeft de rechter dit geschil (met zaaknummer C/13/660158 / KG ZA 19-27) in kort geding behandeld.
Tijdens de behandeling in kort geding heeft verzoekster het verzoek tot wraking gedaan. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.De gronden van het verzoek

3.1.
In de nadere toelichting op het verzoek is aangevoerd dat de rechter gedurende de zitting een aantal voor verzoekster onverklaarbare (herhaalde) niet in het proces-verbaal opgenomen opmerkingen heeft gemaakt, waardoor bij verzoekster twijfel is ontstaan of deze rechter haar een eerlijke kans geeft in deze procedure en haar problematiek wel serieus neemt of mogelijk vooringenomen is. Het betreft het volgende.
3.2.
In de eerste plaats merkte de rechter op dat de producties op nogal informele wijze waren ingediend. De advocaat van verzoekster heeft dit gemotiveerd bestreden door te wijzen op het feit dat de producties waren gefaxt en persoonlijk afgegeven bij de rechtbank. Voor verzoekster ontstond hierdoor al een bepaalde negatieve sfeer. Vervolgens gaf de advocaat van de man aan dat hij bepaalde producties niet zou hebben ontvangen. De advocaat van verzoekster wees op een fax verzendbewijs naar zowel de fax van de rechtbank als de fax van de advocaat van de man. Dit is niet opgenomen in het proces-verbaal, terwijl daaruit blijkt dat de rechtbank over dezelfde stukken beschikte als de advocaat van de man. De rechter laat vervolgens de verwarring in stand en vermeldt in het proces-verbaal dat de ontbrekende pagina’s aan de advocaat van de man worden overhandigd. De rechter wekt daarmee de indruk dat de advocaat van verzoekster stukken niet heeft verzonden. Hierdoor ontstaat bij verzoekster het idee dat er ter zitting een disbalans ontstaat in het voordeel van de man.
3.3.
Omdat haar advocaat van verzoekster geen pleitnota had, gaf hij aan dat hij aan de hand van de producties en zijn ingediende toelichting de zaak wilde bespreken. Bij zijn toelichting werd hij telkens door de rechter onderbroken. Dat gaf bij verzoekster de indruk dat haar standpunt niet voldoende naar voren gebracht mocht worden. Daarentegen mocht de advocaat van de man zijn pleitnota integraal voorlezen. Een van de onderbrekingen betrof de vraag waarom de woning waarover het in de hoofdzaak gaat niet direct is meegenomen bij het verkregen verlof voor verkoop van een andere woning. Op de daarop volgende reactie merkte de rechter op dat dit ‘niet efficiënt’ was of woorden van gelijke strekking. Vervolgens werd aangegeven dat de nader ingediende producties betrekking hadden op mogelijke stellingen van de wederpartij. Toen de advocaat van verzoekster daarover wilde uitweiden werd hij door de rechter onderbroken en werd medegedeeld dat eerst maar eens moest worden geluisterd. Verzoekster heeft daardoor de indruk kunnen krijgen dat zij haar vordering onvoldoende mocht bespreken.
3.4.
De rechter heeft een aantal keren tijdens de zitting aangegeven dat het om “een 13 in een dozijn kwestie” gaat, en dat deze kwestie geen uitzondering is. Verder werd aangegeven hoe moest worden gehandeld, waartoe overleg tussen partijen noodzakelijk was. Door die opmerkingen ontstond bij verzoekster de indruk dat kennelijk deze rechter geen enkel begrip heeft voor haar ingestelde vordering en daarop in feite al negatief zou worden beslist. Uit alle ingediende stukken blijkt de weigerachtige houding van de man in dit kader. Door het herhaaldelijk uitspreken van de gewraakte opmerking heeft de rechter onvoldoende distantie gehanteerd. Dit versterkte het gevoel van verzoekster dat zij door de rechter niet serieus werd genomen.
3.5.
Na afloop van het pleidooi van de advocaat van de man vroeg de rechter of het klopte dat hij nog iemand op de gang had zien zitten en of dat de nieuwe partner van de man was. Vervolgens vroeg de rechter aan de advocaat van de man of mevrouw bij de zitting aanwezig wilde laten zijn, waarop deze bevestigend reageerde. Hierdoor kreeg verzoekster het gevoel dat er ineens iets geregeld werd door de rechter met de advocaat van de man. Haar advocaat is nog wel door de rechter verzocht of daar bezwaar tegen bestond, maar de twijfel was bevestigd.
3.6.
Ook de opmerking van de rechter dat de advocaat van verzoekster uit zijn procesmodus dient te schieten en in de overlegmodus moet gaan, heeft bijgedragen aan de gerechtvaardigde twijfel van verzoekster of zij en/of haar advocaat wel serieus worden genomen en de rechter wel onpartijdig is. Toen de advocaat van verzoekster zich hardop afvroeg waarom de rechter nog durfde te veronderstellen dat er iets te regelen zou zijn tussen partijen terwijl het hele dossier bol staat van de feiten en omstandigheden waardoor dat niet mogelijk is, werd hij weer door de rechter onderbroken, zonder dat hij zijn zin af kon maken. Toen de advocaat daarna weer werd onderbroken bij het geven van een toelichting op het voorgaande heeft verzoekster een verzoek tot wraking gedaan.
3.7.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is bij verzoekster gerechtvaardigde twijfel ontstaan of haar zaak wel onpartijdig wordt behandeld. De rechter heeft in deze zaak onvoldoende distantie betracht.

4.De reactie van de rechter

4.1.
De rechter heeft in zijn schriftelijke zienswijze aangevoerd dat het voor hem niet duidelijk is geworden wat de grond voor de wraking is, omdat de gestelde vooringenomenheid niet is toegelicht. Onmiddellijk nadat de rechter had gezegd dat hij mr. Jansen wilde onderbreken, werd hij immers gewraakt. Volgens de rechter blijkt uit het proces-verbaal niets van enige vooringenomenheid, die ook niet aanwezig is. Ook de in tweede instantie toegevoegde grond dat mr. Jansen niet de mogelijkheid heeft gekregen in te gaan op hetgeen zijn tegenpleiter naar voren heeft gebracht, is volgens de rechter ondeugdelijk. Nadat beide partijen in eerste termijn hadden gepleit, heeft de rechter uitdrukkelijk en met zoveel woorden gezegd dat onderzocht zou worden of het mogelijk was het geschil te regelen. De rechter heeft partijen erop gewezen dat het gesprek vanaf dat moment een vrijplaats was. Wat er vanaf dat moment zou worden gezegd kon niet tegen elkaar worden gebruikt en zou de rechter ook niet tegen partijen kunnen gebruiken. Als een schikking niet tot stand zou komen, kon verder worden geprocedeerd. Zou het schikkingstraject vruchteloos zijn afgesloten, dan hadden partijen dus de mogelijkheid gekregen voor repliek en dupliek. Sterker nog, op het moment dat het wrakingsverzoek werd gedaan, was de rechter net van plan om de advocaten te laten re- en dupliceren.
4.2.
Ter zitting is de rechter ingegaan op door de advocaat op het verzoek gegeven nadere toelichting. Bij de bespreking van de in die toelichting aangevoerde gronden zal de reactie van de rechter worden besproken.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
5.3.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoekster weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
5.4.
In de onderhavige zaak zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekster. Verzoekster heeft wel gesteld dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid, echter bewijs daarvoor is niet geleverd, noch is daarvan anderszins gebleken. Ter zitting heeft haar advocaat ook medegedeeld dat hij de nadruk wil leggen op de schijn van vooringenomenheid. Resteert de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekster een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken. De Wrakingskamer oordeelt hierover als volgt.
5.5.
Zoals door de advocaat van verzoekster ter zitting is opgemerkt, worden de aangevoerde gronden voor de gewekte schijn van partijdigheid gevormd door een aantal door de rechter tijdens de zitting gemaakte opmerkingen, die niet in het proces-verbaal staan vermeld en die bij elkaar opgeteld maken dat bij verzoekster de vrees is ontstaan of haar zaak wel onpartijdig wordt behandeld.
5.6.
Voor zover de gronden van de wraking zien op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 28 januari 2019 is allereerst van belang dat een proces-verbaal ingevolge wettelijk voorschrift een verkorte en zakelijke weergave dient te bevatten van hetgeen ter zitting met betrekking tot de zaak is voorgevallen en van hetgeen aldaar is verklaard. De omstandigheid dat verzoekster van mening is dat de wijze van verslaglegging in dat proces-verbaal gebreken vertoont, kan in beginsel geen grond voor wraking opleveren. Immers zaken die voor de beoordeling van de zaak niet van belang zijn, worden in beginsel niet opgenomen. De rechter en de griffier zijn - op grond van de wet - gehouden het proces-verbaal naar waarheid op te maken en van de juistheid ervan dient in beginsel te worden uitgegaan, tenzij er blijkt van feiten of omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigen.
5.7.
Dit laatste is ten aanzien van hetgeen hiervoor onder 3.2 is aangevoerd niet aan de orde. Controle op de stukken bij aanvang van de zitting is gebruikelijk. Uit het proces-verbaal volgt dat de advocaat van de wederpartij kennelijk stukken miste en dat de advocaat van verzoekster een kopie van die stukken aan de advocaat van de wederpartij heeft overhandigd. Dat bij verzoekster hierdoor de indruk is ontstaan dat de rechter de opvatting heeft dat haar advocaat stukken niet heeft verzonden, is geen feit of omstandigheid waaruit de objectief te rechtvaardigen vrees voor vooringenomenheid kan worden afgeleid.
5.8.
Ten aanzien van hetgeen hiervoor onder 3.3. naar voren is gebracht, heeft de rechter aangevoerd dat de advocaat van verzoekster geen pleitnota had in welk geval hij, als er dingen naar voren worden gebracht die hij niet kan plaatsen, de advocaat onderbreekt. De Wrakingskamer overweegt dat de mondelinge behandeling in kort geding tot doel heeft de rechter in de gelegenheid te stellen de door hem benodigde informatie te vergaren. Het behoort tot de taak van de rechter om naar aanleiding van de stellingen van partijen nader onderzoek te doen en zo nodig kritische vragen te stellen. Indien de mondelinge toelichting daartoe aanleiding geeft, is het aan de rechter daarover direct een vraag te stellen dan wel dit aan het einde van het betoog te doen. De wijze waarop de rechter dit in dit geval ter zitting heeft gedaan, geeft geen blijk van partijdigheid of vooringenomenheid.
5.9.
De door de rechter gemaakte en door verzoekster gewraakte opmerkingen als hiervoor vermeld onder 3.4 en 3.6. zijn gemaakt in de sleutel van de poging van de rechter om het geschil op te lossen. De Wrakingskamer kan, gezien de inhoud van het van de zitting van 28 januari 2019 opgemaakte proces-verbaal en de ter zitting daarop gegeven toelichtingen, geenszins vaststellen dat de rechter daarbij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. De Wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat het een rechter, die uiteindelijk de gang van de zaken op een zitting dient te bepalen, vrij moet staan te bepalen op welke wijze een zaak ter zitting wordt behandeld, inclusief het ondernemen van een schikkingspoging. Dat bij verzoekster de indruk is ontstaan dat de rechter geen begrip heeft voor haar vordering, is onvoldoende om de vrees voor partijdigheid objectief te rechtvaardigen. Dat negatief zou worden beslist op haar vorderingen volgt niet uit de inhoud van het proces-verbaal, noch uit wat overigens op de zitting is voorgevallen.
5.10.
Resteert de grond als hiervoor onder 3.5. vermeld. De rechter heeft toegelicht dat hem door de bode was medegedeeld dat ook de partner van de man aanwezig was. Dat de rechter de aanwezigheid van de partner van de man ter zitting aan de orde heeft gesteld, waarop de advocaat van verzoekster in de gelegenheid is gesteld te reageren, levert geen grond voor wraking op.
6. Naar het oordeel van de Wrakingskamer volgt uit het voorgaande dat uit de aangevoerde gronden, ook indien deze in onderlinge samenhang worden bekeken, geen objectief te rechtvaardigen schijn kan worden afgeleid dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen is dan wel de zaak niet onpartijdig behandelt. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet zijn gebleken, dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.
7. Beslist wordt daarom als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af,
 bepaalt dat de zaak met nummer C/13/660158 / KG ZA 19-27 wordt voortgezet op een nog nader te bepalen datum in de stand waarin deze zich bevond op het moment waarop het verzoek tot wraking is gedaan.
Aldus gegeven door mrs. W.M. de Vries, voorzitter, T.H. van Voorst Vader en I.M. Bilderbeek, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening open.