ECLI:NL:RBAMS:2019:320

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
AMS 18/4973
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inlichtingen in het kader van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. van Dieren, en de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door mr. N.C. Troost. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarin haar verzoek om inlichtingen over de jaren 2014, 2015 en 2016 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 2 mei 2018, waarin de Staatssecretaris om inlichtingen vroeg, niet op enig rechtsgevolg was gericht en derhalve geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De rechtbank oordeelde dat de verplichting tot medewerking aan informatievergaring rechtstreeks uit de wet voortvloeit en dat er geen rechtsmiddelen openstonden tegen de brief. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. van Dieren),
en

de Staatssecretaris van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. N.C. Troost).

Procesverloop

Bij brief van 2 mei 2018 heeft verweerder eiseres op de voet van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (het Uitvoeringsbesluit) verzocht om inlichtingen over de jaren 2014, 2015 en 2016.
Bij besluit van 26 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2019.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verder is namens eiseres verschenen mr. F.G. Barnard. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ter zitting is duidelijk geworden dat eiseres een rechtsingang zoekt om op te kunnen komen tegen een verzoek om inlichtingen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van (voldoende) procesbelang.
2. In geschil is of het bezwaar van eiseres tegen de brief van 2 mei 2018 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de brief van 2 mei 2018 niet op enig rechtsgevolg is gericht. De verplichting tot medewerking aan informatievergaring vloeit rechtstreeks uit de wet voort. De brief van 2 mei 2018 is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het oordeel van de rechtbank
4. In de brief van 2 mei 2018 heeft verweerder eiseres meegedeeld de resultaten te hebben ontvangen van een onderzoek naar de vereisten inzake de aanwezigheid van eiseres in Nederland op de voet van artikel 8 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen. In de brief is een verslag van dat onderzoek opgenomen. Daaruit blijkt dat de controlemedewerkers vooralsnog van mening zijn dat niet is voldaan aan de vereisten inzake de aanwezigheid van eiseres in Nederland als bedoeld in artikel 3a, lid 7, van het Uitvoeringsbesluit. Gelet hierop heeft verweerder eiseres verzocht de inlichtingen voor de jaren 2014, 2015 en 2016 te verstrekken.
5. De rechtbank is onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ2662) van oordeel dat de brief van 2 mei 2018 niet op enig rechtsgevolg is gericht. De brief is gericht op het vergaren van gegevens ten behoeve van de goede voortgang van enig onderzoek, niet op het scheppen van een verplichting ten aanzien van eiseres. De verplichting om mee te werken aan het onderzoek en gegevens te overhandigen, vloeit immers rechtstreeks uit de wet voort (zie artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Nergens in de brief worden rechtspositionele beslissingen genomen waaraan eiseres rechten kan ontlenen of waaruit voor haar plichten voortvloeien. Daarmee is de brief niet aan te merken als een besluit in de zin van de Awb en staat daartegen dus geen rechtsmiddel bij de bestuursrechter open.
6. Hieruit volgt dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Aan hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, komt de rechtbank niet toe.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.