ECLI:NL:RBAMS:2019:3197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
AMS 18/4138
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van woningblokken als gemeentelijk monument door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een eigenaar van woningblokken in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had de woningblokken aangewezen als gemeentelijk monument op basis van de Erfgoedverordening Amsterdam. [Eiseres] was het niet eens met deze aanwijzing en had beroep ingesteld tegen het besluit van het college. De rechtbank had eerder op 13 maart 2018 het beroep van [eiseres] gegrond verklaard, omdat het college het bezwaar van [eiseres] onzorgvuldig had behandeld en niet voldoende had gemotiveerd waarom de gebouwen als monumenten waren aangewezen. Na deze uitspraak had het college opnieuw een besluit genomen, maar [eiseres] bleef van mening dat de gebouwen niet aan de criteria voor monumenten voldeden.

Tijdens de zitting op 18 maart 2019 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij [eiseres] werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en deskundigen. Het college was niet vertegenwoordigd, maar had wel een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de argumenten van [eiseres] en de adviezen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Monumenten en Archeologie gewogen. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de gebouwen als gemeentelijk monument had kunnen aanwijzen, omdat het college zich had gebaseerd op de adviezen van deskundigen en de criteria in de Handleiding voor de aanwijzing van monumenten. De rechtbank concludeerde dat de aanwijzing niet willekeurig was en dat [eiseres] niet had aangetoond dat de criteria onjuist waren toegepast.

De rechtbank verklaarde het beroep van [eiseres] ongegrond en er was geen reden voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Loosdrecht, eiseres,

gemachtigde: mr. D. op de Hoek,
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. V. van Toledo.
De rechtbank zal partijen hierna aanduiden als [eiseres] en het college. Onder het college wordt in deze uitspraak ook verstaan het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost, de rechtsvoorganger van het college.

Procesverloop

Met twee besluiten van 13 december 2016 heeft het college de woningblokken op de adressen [adres] in Amsterdam aangewezen als gemeentelijk monument.
Op 30 mei 2017 heeft het college het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft daartegen beroep ingesteld. Op 13 maart 2018 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 mei 2017 vernietigd en het college opgedragen binnen tien weken een nieuwe beslissing op het bezwaar van [eiseres] te nemen met inachtneming van haar uitspraak (zaaknummer AMS 17/3943).
Op 15 mei 2018 heeft het college het bezwaar van [eiseres] opnieuw ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft daartegen opnieuw beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 februari 2019. Namens het college is toen niemand verschenen, omdat de oproep voor de zitting in het ongerede was geraakt. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst.
De rechtbank heeft de behandeling voortgezet op de zitting van 18 maart 2019. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door drs. R.G.M. Pince van der Aa en [de persoon] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door J. Schild.

Overwegingen

[eiseres] is eigenaar van een groot deel van de als gemeentelijk monument aangewezen woningblokken. De woningen daarin zijn verhuurd. De gebouwen zijn in 1953 ontworpen door architect Piet Zandstra.
De gemeentelijke afdeling Monumenten en Archeologie (voorheen Bureau Monumenten en Archeologie) heeft in het kader van het gemeentelijk monumentenproject voor de hele stad een inventarisatie gemaakt van monumentwaardige gebouwen. Monumenten en Archeologie heeft vervolgens een beschrijving gemaakt van de gebouwen van [eiseres] . Op 15 augustus 2013 heeft het college het voornemen bekend gemaakt om ze aan te wijzen als gemeentelijk monument. [eiseres] heeft daartegen een zienswijze ingediend. Zij heeft memoranda opgestuurd van Pince van der Aa, deskundige bij Hylkema Erfgoed. Op 25 november 2013 heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Commissie voor Welstand en Monumenten) geadviseerd de gebouwen te plaatsen op de gemeentelijke monumentenlijst.
De rechtbank heeft het beroep van [eiseres] op 13 maart 2018 gegrond verklaard omdat het besluit van 30 mei 2017 onzorgvuldig was voorbereid en niet was voorzien van een deugdelijke motivering. Het college had de memoranda van Pince van der Aa namelijk niet voorgelegd aan Monumenten en Archeologie en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Het college heeft dat vervolgens alsnog gedaan. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft op 26 maart 2018 advies uitgebracht.
[eiseres] wil niet dat de gebouwen op de gemeentelijke monumentenlijst staan. Zij begrijpt niet waarom juist haar gebouwen daarvoor zijn uitgezocht. Het gaat om gebouwen uit de jaren vijftig, die zich in niets onderscheiden van veel andere woningblokken in de Watergraafsmeer. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft volgens haar de toetsingscriteria voor de aanwijzing als monument willekeurig toegepast, onvoldoende gemotiveerd hoe zij tot haar selectie is gekomen en geen volledig onderzoek verricht.
De rechtbank beoordeelt de zaak als volgt. Het college heeft de gebouwen aangewezen als monument op grond van de Erfgoedverordening Amsterdam. [1] De toelichting bij de Erfgoedverordening verwijst naar de criteria in de “Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument en gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht”. Die criteria zijn de architectonische waarde, de stedenbouwkundige waarde, de cultuurhistorische waarde, de gaafheid/herkenbaarheid en de zeldzaamheid. Het college heeft beslissingsruimte bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak en bij het beantwoorden van de vraag, of die zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen. De rechtbank toetst niet of zij in het concrete geval hetzelfde besluit zou hebben genomen maar of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. [2]
6. De rechtbank oordeelt dat het college de gebouwen van [eiseres] in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen als monument. Het heeft zich gebaseerd op de adviezen van Monumenten en Archeologie en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Hoewel het college niet aan deskundigenadviezen is gebonden, mag het daaraan in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Dit zou alleen anders zijn, indien een advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet zonder meer aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen. Het volgen van adviezen behoeft wel een nadere toelichting als iemand een advies overlegt van een andere deskundige.
7. Het college was dus niet verplicht om de argumenten van Pince van der Aa inhoudelijk te weerleggen, maar alleen om toe te lichten waarom het zijn eigen adviezen volgt. Dat heeft het gedaan. Het college heeft de memoranda van Pince van der Aa voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, die een nadere toelichting heeft gegeven waarom de gebouwen voldoen aan de criteria voor de aanwijzing als monument.
8. [eiseres] heeft niet gezegd dat deze criteria onjuist zouden zijn. Evenmin heeft zij duidelijk gemaakt waarom de toetsing daaraan gebrekkig zou zijn. Pince van der Aa lijkt de toegekende stedenbouwkundige waarde en gaafheid te onderschrijven. De toegekende architectonische waarde en cultuurhistorische waarde betwist hij vooral met het argument dat de gebouwen niet zeldzaam zijn. Zeldzaamheid is in de Handleiding echter een losstaand criterium, en niet een manier om te beoordelen of aan andere criteria is voldaan. Een gebouw kan op grond van de Handleiding ook als monument worden aangewezen als het niet zeldzaam is. De Handleiding licht toe dat niet alle criteria gelijktijdig van toepassing hoeven te zijn. In uitzonderlijke gevallen kan een gebouw zelfs op basis van één criterium worden aangewezen als monument. Het college heeft dus niet gezegd dat de gebouwen zeldzaam zijn, maar heeft ze op grond van de overige criteria aangewezen als monument.
9. Pince van der Aa gaat uit van andere criteria. Hij beoordeelt de gebouwen op algemene historische waarde, ensemblewaarde, architectuurhistorische waarde, bouwhistorische waarde en waarden vanuit gebruik. Op de laatste drie punten scoren de gebouwen volgens hem laag, omdat ze niet zeldzaam zijn. Pince van der Aa verdedigt dus een andere benadering dan Monumenten en Archeologie en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit volgen. De rechtbank vindt dit onvoldoende voor de conclusie dat hun adviezen zodanige gebreken vertonen dat het college ze niet zonder meer aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen.
10. Pince van der Aa vindt de beschrijving van de gebouwen niet feitelijk en objectief en vindt de selectie van de gebouwen van [eiseres] als monument willekeurig. Ook hiermee brengt hij de rechtbank niet tot een ander oordeel. In de adviezen waarop het college zich baseert staan wel een paar subjectieve begrippen, maar deze zijn niet dragend voor de motivering. Dat het college een keuze heeft gemaakt welke gebouwen het als monument zou aanwijzen, maakt die aanwijzing nog niet willekeurig. Het college heeft immers toegelicht dat het zijn keuze heeft gebaseerd op onder meer de ligging en de gaafheid van de gebouwen.
11. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Er is geen reden voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.R. Vlierhuis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2019.
griffier,
rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie verder de uitspraak van deze rechtbank van 13 maart 2018 met zaaknummer AMS 17/3943.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1358.