ECLI:NL:RBAMS:2019:3196

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4839
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag voor aanleg van huisaansluitingen afvalwater

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Waternet, de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een aanslag die op 2 juli 2018 aan [eiser] is opgelegd voor de aanleg van twee huisaansluitingen voor afvalwater. [eiser] betwistte de hoogte van de aanslag en stelde dat ten onrechte het tarief voor aanleg onder bestrating was gehanteerd. Hij voerde aan dat er grotendeels in zand was gegraven, omdat de nieuwbouwwijk nog in aanbouw was, en dat de tijdelijke bestrating later was vervangen door definitieve bestrating. Volgens [eiser] had de heffingsambtenaar het lagere tarief voor aanleg in zand moeten toepassen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 18 maart 2019, waar [eiser] aanwezig was en de heffingsambtenaar zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en een stuk dat na de zitting door de heffingsambtenaar was overgelegd, geweigerd. In haar overwegingen oordeelde de rechtbank dat de heffingsambtenaar terecht het tarief voor aanleg onder bestrating had gehanteerd. De rechtbank concludeerde dat de aansluitingen grotendeels waren aangelegd onder de tijdelijke bestrating en dat tijdelijke bestrating ook als bestrating moet worden aangemerkt.

De rechtbank verwierp ook het argument van [eiser] dat de werkelijke kosten lager waren dan het gehanteerde tarief. Volgens de rechtbank is het niet voldoende om alleen te stellen dat de kosten in dit specifieke geval lager zijn dan het tarief, aangezien de Gemeentewet vereist dat de tarieven in de Verordening zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en

Waternet, namens de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. C.C.H. Decannière).
Partijen worden hierna [eiser] en de heffingsambtenaar genoemd.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft op 2 juli 2018 aan [eiser] een aanslag opgelegd voor de aanleg van huisaansluitingen voor afvalwater. Op 16 juli 2018 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 maart 2019. [eiser] is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten. De heffingsambtenaar heeft op 21 maart 2019 een stuk overgelegd. De rechtbank heeft dit stuk geweigerd. Dit stuk maakt daarom geen onderdeel uit van het procesdossier.

Overwegingen

Wat aan dit beroep vooraf ging
1. Op 2 juli 2018 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een aanslag opgelegd voor de aanleg van een huisaansluiting voor vuilwaterlozingen en een huisaansluiting voor hemelwaterlozingen op het adres [adres] te Amsterdam. [eiser] is op grond van de Verordening Huisaansluitingen Afvalwater Amsterdam aangeslagen naar het tarief voor aanleg onder bestrating. Op grond van de tabel bij de Verordening bedraagt dit tarief in dit geval € 1.926,26 per aansluiting. Omdat er twee aansluitingen zijn aangelegd, is [eiser] aangeslagen voor € 3.852,52.
Het standpunt van [eiser]
2. [eiser] stelt zich op het standpunt dat ten onrechte het tarief voor aanleg onder bestrating is gehanteerd. Er is volgens hem grotendeels in zand gegraven, want de nieuwbouwwijk was nog in aanbouw. Voor zover er is gegraven in bestrating ging het om een tijdelijke bestrating die later is vervangen door definitieve bestrating. Onder deze omstandigheden had de heffingsambtenaar volgens [eiser] het tarief voor een aansluiting in zand moeten hanteren. Dit tarief bedraagt in dit geval € 577,52 per aansluiting. Volgens [eiser] liggen de daadwerkelijke kosten die de heffingsambtenaar in dit geval heeft gemaakt veel lager dan € 3.852,52.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht het tarief voor aanleg onder bestrating heeft gehanteerd. Volgens de verklaring van [eiser] op de zitting is tussen de kavelgrens en het begin van de tijdelijke bestrating ongeveer 1,5 meter gegraven in zand. De aansluitingen zijn verder aangelegd onder de tijdelijke bestrating. Uit de werkopdracht van de aannemer blijkt dat hiervoor 7 bij 0,8 meter en 2 bij 1 meter klinkerrijweg is opengebroken. Hieruit volgt dat de aansluiting grotendeels is aangelegd onder de tijdelijke bestrating. In de legestabel bij de Verordening wordt slechts onderscheid gemaakt tussen de aanleg van een aansluiting in zand, gras of fundering en de aanleg van een aansluiting in bestrating. Naar het oordeel van de rechtbank is ook aanleg onder tijdelijke bestrating aan te merken als aanleg in bestrating. Ook tijdelijke bestrating is immers bestrating, en zeker geen zand, gras of fundering. Bovendien is de tijdelijke bestrating teruggeplaatst.
4. De rechtbank verwerpt het argument van [eiser] dat de werkelijke kosten lager zijn dan het bedrag van de leges. Op grond van artikel 229b van de Gemeentewet moeten de tarieven in de Verordening zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Het gaat hierbij niet om het kostendekkingspercentage per belastbaar feit of per groep van belastbare feiten, maar om de kostendekkingsgraad van alle in de Verordening opgenomen diensten in een bepaald belastingjaar. [1] [eiser] heeft alleen aangevoerd dat in dit specifieke geval de daadwerkelijke kosten veel lager zijn dan het gehanteerde tarief. Dit is in het licht van artikel 229b van de Gemeentewet onvoldoende.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 4 februari 2005, te raadplegen op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2005:AP1951.