In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 4 april 2019 een verzoek tot wraking toegewezen. Het verzoeker, die verdachte is in een strafzaak, stelde dat de rechter-commissaris, mr. S.F. van Merwijk, hem niet had gehoord voordat hij de status van bedreigde getuige verleende aan een getuige aangeduid als QQ. De rechter-commissaris had op 15 februari 2019 besloten om de getuige deze status te verlenen zonder de verdediging in de gelegenheid te stellen om hun zienswijze te geven. Dit gebeurde met de motivering dat het ondenkbaar was dat de verdediging iets zou kunnen aanvoeren dat de rechter-commissaris op andere gedachten zou kunnen brengen. De Wrakingskamer oordeelde dat deze handelwijze in strijd was met artikel 226a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat de procespartijen worden gehoord voordat een dergelijke beslissing wordt genomen.
De Wrakingskamer concludeerde dat de rechter-commissaris door het negeren van deze wettelijke verplichting de schijn van vooringenomenheid had gewekt. Dit leidde tot een objectief gerechtvaardigde vrees dat de rechter-commissaris niet onpartijdig zou zijn in zijn oordelen. De beslissing van de rechter-commissaris om de verdediging niet te horen werd als een ernstig gebrek beschouwd, dat niet in hoger beroep kon worden hersteld. De Wrakingskamer heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat de rechter-commissaris niet langer in deze zaak kan optreden.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in strafprocedures en de noodzaak voor rechters om de schijn van partijdigheid te vermijden. De beslissing is genomen in het kader van een procedure die de rechten van de verdediging waarborgt en de integriteit van het rechtssysteem beschermt.